Aspectibus

TOELICHTING

Behorende bij het Object Specificatie Systeem (OSS)


Lexicon = woordenboek of verzameling woorden en hun betekenissen, definities etc.

Thesaurus = hulpmiddel dat synoniemen en gerelateerde termen van een woord of uitdrukking bevat

Activiteit en taak

Een activiteit is als onderdeel van een taak, een bezigheid van handeling of arbeid die iemand of iets (robot/3d printer) doet. Gerelateerd aan de bouwsector kan het gaan om het verrichten van arbeid als onderdeel van:


  1. Een dienstverlening: Een overeenkomst van opdracht, zoals het maken van een PvE, haalbaarheidsstudie, ontwerp, het toezicht tijdens de realisatie, alsmede schoonmaakwerk, glasbewassing, onderhoud etc. aan en op bouwdelen en componenten in de gebruiks- of exploitatiefase van een (bouw)werk, zoals een gebouw;
  2. Een overeenkomst van aanneming van werk: Het bouwen, verbouwen, groot onderhoud plegen, renoveren, restaureren en instandhouding van een bouwwerk (object).

 

Een activiteit is bij een aannemingsovereenkomst de inspanning (arbeid) die nodig is om de gewenste Technische Oplossing, voortgekomen uit de functieboom (FBS) en de eisenboom (RBS), te kunnen realiseren. Het object is veelal het bouwdeel.  De technische oplossingsspecificatie (beschrijving) in de TO-fase bestaat dan uit:


  1. Het middel, de bouwstof of het product (PBS-boom) oftewel het materiaal (M uit MAMO);
  2. De activiteit/taak (WBS-boom) oftewel  arbeid (A uit MAMO).


Tezamen met klein materieel (2e M uit MAMO) maken ze een belangrijkrijk onderdeel uit van een zgn. MAMO-begrotingsregel. 


In de context van bouwkosten verwijst de term "activiteit" meestal naar een specifieke handeling die wordt uitgevoerd aan of op een bouwdeel en component. Iedere activiteit brengt arbeidskosten met zich mee. Een  activiteit heeft een bepaalde tijdsduur (arbeidsnorm), start- en eindmoment en kan afhankelijk zijn van andere activiteiten binnen een taak en de bouwplaatsinrichting (bouwplaatscoefficient).


Generieke activiteiten/taken bij werken en diensten zijn onder meer (niet limitatief):


  1. Aanbrengen;
  2. Monteren;
  3. Verwijderen;
  4. Demonteren;
  5. Repareren;
  6. Conserveren;
  7. Herstellen;
  8. Graven;
  9. Oprichten;
  10. Afdekken;
  11. Poten;
  12. Schuren;
  13. Ophangen;
  14. Slopen;
  15. Afhangen;
  16. Leggen;
  17. Maaien;
  18. Knippen;
  19. Lassen;
  20. Verbinden;
  21. Ophangen;
  22. Voorstrijken;
  23. Boenen;
  24. Schoonmaken;
  25. Reinigen.
  26. Heien


Specifieke taken bij werken zijn (de activiteit is gerelateerd aan de bouwstof, in zijn bouwdeel), onder meer (niet limitatief):


  1. Heien, funderingspalen van beton;
  2. Reinigen, vensterbank van natuursteen;
  3. Boenen, vloer van houtparket.


In het Object Specificatie Systeem (OSS) is een aparte kolom gereserveerd voor de taken/activiteiten, met op de achtergrond een lijst met activiteiten waaruit geselecteerd kan worden, afhankelijk van het gekozen dashboard (werk dan wel dienst), zowel generiek (aanbrengen) als specifiek (leggen).


Het OSS is vooralsnog primair gedacht voor aannemingsovereenkomsten (werk) en onderhoudscontracten (dienst) aan een object doch secundair zou het uitgebreid kunnen worden voor adviesdiensten, een dienst is immers ook een taak (STB).


Activiteiten

Conform tabel 4, A t/m D, van de NL/SfB

De NL/SfB kent meerdere tabellen waarvan tabel 1, de elementenmethode, ongetwijfeld de bekentste en meest gebruikte is. Minder bekend en daardoor weinig toegepast is tabel 4 "Activiteiten, kenmerken en eigenschappen". Activiteiten is uitgewerkt in A, B, C en D, waarvan D specifiek gaat over Bouwactiviteiten. In het kader van een MAMO begrotingsregel, als onderdeel van de directe kosten, zijn van belang:


  1. D4, primaire bewerking van materialen;
  2. D5, secundaire bewerking van materialen;
  3. D6, plaatsen, bevestigen;
  4. D7, afwerken, herstellen tijdens de opbouw;
  5. D8, schoonmaken voor oplevering;
  6. D9, Overige bouwactiviteiten.


Volgens ChatGPT, die een andere uitleg geeft, is tabel 4, deel D, als volgt opgebouwd:


  1. Fundering (D10): Dit omvat alle werkzaamheden die verband houden met het creëren van een stabiele basis voor een gebouw. Denk aan het graven van sleuven, het storten van beton en het plaatsen van wapening;

  2. Ruwbouw (D20): Dit omvat de constructie van de dragende structuur van een gebouw. Het omvat werkzaamheden zoals het plaatsen van muren, vloeren, kolommen en balken;

  3. Afbouw (D30): Dit zijn de werkzaamheden die plaatsvinden nadat de ruwbouw is voltooid. Denk aan het plaatsen van binnenmuren, het leggen van vloerbedekking, het schilderen van wanden en het installeren van elektrische en sanitaire voorzieningen;

  4. Installaties (D40): Dit omvat alle technische installaties in een gebouw, zoals elektrische systemen, verwarming, ventilatie, airconditioning, sanitair en liften;

  5. Onderhoud en reparatie (D50): Dit omvat werkzaamheden om bestaande gebouwen te onderhouden, te renoveren of te herstellen. Denk aan schilderwerk, dak reparaties, vervanging van ramen en deuren, enzovoort.


De activiteiten worden hier werkzaamheden genoemd. Omdat in de praktijk hier niets mee gedaan wordt, zover bekend bij de auteur, heeft het in het OSS geen plaats gekregen. Zover bekend bestaat er geen standaard takenlijst, met gangbare activiteiten, voor een aannemingsovereenkomst zoals de STB bij een adviesovereenkomst. Zou die er zijn, dan zou je deze kunnen opnemen als lijst waaruit geselecteerd kan worden in de Taak/Activiteit kolom van het OSS.


Activiteit MAMO

Activiteiten/taken en hulpmiddelen (arbeid en klein materieel), de A en M uit MAMO-regel. Dit kunnen activiteiten/taken zijn, afhankelijk van het soort overeenkomst, zijnde:


    1. Werken:
      1. Nieuwbouw: Schilderen met een speciale roller;
      2. Planmatig onderhoud: Reinigen met een speciale vloeistof;
      3. Renovatie: Herstellen met een speciale schraper;
      4. Restauratie: Conserveren met een speciale kwast.
    2. Diensten: Schoonmaken, repareren, ontwerpen, berekenen;
    3. Leveringen: Leveren plantmateriaal.


Bij bestaand werk hoeft de kolom PBS vaak niet ingevuld te worden, immers de bouwstof, waarop of waaraan een activiteit uitgevoerd gaat worden, zit er al. Bijvoorbeeld boenen houten parketvloer als activiteit/taak volstaat dan.


Activiteitenboom

Een activiteitenboom (WBS) is in Systems Engineering (SE) een hiërarchische structuur die wordt gebruikt om de activiteiten/taken die nodig zijn te organiseren en te visualiseren. De activiteitenboom kan worden uitgevoerd volgens verschillende methoden, afhankelijk van het type project en de voorkeuren van het projectteam. Een algemene aanpak voor het opstellen van een activiteitenboom is het identificeren van de hoofdactiviteiten per inkoopcategorie, zijnde:


  1. Werken: Een aannemingsovereenkomst, het maken van een fysiek en gematerialiseerd iets;
  2. Diensten: Een overeenkomst van opdracht, maken van een ontwerp;
  3. Leveringe: Een koopovereenkomst, het kopen/kopen van een bouwstof.


Onder de noemer van de Technische Oplossing kan de activiteitenboom (WBS) "gekoppeld" worden aan de middelen, de Product Breakdown Structure (PBS). Hierdoor ontstaan er een soort van besteksposten in wording, het wat, eender de opzet van een  klassieke STABU korttekst, waarin een Resultaatstitel samen met de Bouwstoftitel zijn gecombineerd middels de zgn. 1e gebruiksstructuur. Door dit, activiteiten en middelen, weer te koppelen aan de, met name bouwdelen uit de, objectenboom (SBS), verkrijg je weer een soort van moderne uitvoering van een klassieke bestekpost, zij het objectgericht en niet werksoortgericht. Desgewenst, eender bij de huidige STABU-besteksystematiek, kunnen deze bestekposten gekoppeld worden aan de sorteercode of boom, bijvoorbeeld een Techniekboom (werksoortenspecificatie), Elementenboom (Elementenspecificatie), Takenboom etc. De suggestie van deze laatste opmerking is dat je van een sorteercode ook een SE boom kunt maken, zodat je verbanden kunt leggen, waardoor er spinnen met triples ontstaan (kennisdata).


De techniekenboom (werksoort of ambacht, de gegroepeerde taken/activiteiten)) zou een geopperde afgeleide van de gemodificeerde, al meer dan 40 jaar gebruikte STABU hoofdstukserie 01 classificatie kunnen zijn, maar dan bijvoorbeeld een 3-cijferig hoofdstuknummer in plaats van 2, aangevuld met technieken die met name voorkomen in de gebruiksfase van een project, zoals boenen en stofzuigen. Voordeel van een 3 cijferig hoofdstuknummer is dat huidige geforceerde combinatiehoofdstukken in het huidige STABU weer kunnen worden ontvlochten, zoals in hoofdstuk 34 de activiteiten beglazingwerk (bij nieuw- en verbouw) en glazenierswerk (bij restauratie en instandhouding). Een ander voorbeeld van deze voorgestelde opsplitsing is het ontvlechten van baanvormige- en schubvormige bij dakbedekkingswerk (nu bij elkaar in hoofdstuk 33) en het opdelen van het huidige composiet hoofdstuk 48 (3-in1) van STABU. Uiteraard zijn deze bomen (xBS) ook te koppelen aan andere voor het betreffende project relevante SE bomen, bijvoorbeeld aangaande "(bouw)kosten" (KBS), "risico (RISMAN)" en "Arborisico (RI&E)" etc.


In het OSS, eender de BIM BASES ILS en het 3D-modelleren, het object de drager van de informatie. Naar believen kan dit her gesorteerd worden naar bijvoorbeeld technieken (STABU volgorde).

 

Actor

Van belang is dat van "alle participanten", belanghebbenden, personen (vaak namens organisaties), die betrokken zijn bij het nemen van bepaalde beslissingen bekend is wat het " gewicht" is van zijn/haar inbreng. Het zou kunnen voorkomen bij een TO-contract (bestek) een opzichter iets technisch positief verifieert (test) en de directie het daarna positief valideert (toetst), doch dat de kwaliteitsborger, met een soort van vetorecht, vanuit wettelijke (Bbl) invalshoek, het afkeurt.


De actor is in IFC de entiteit IfcActor, de persoon die een omschreven functie, vaak namens een betrokken partij, uitoefent waarvan de taken en rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn afgesproken en (doorgaans) schriftelijk gedocumenteerd en gecontracteerd is (DNR+STB). Bij het doen van een project ten behoeve van een object, zijn de participanten, naast de opdrachtgever, dikwijls specialistische  partijen, naast de stake- en shareholders. Actoren in deze zijn:


  1. Opdrachtgever(s);
  2. Huurder(s);
  3. Architect;
  4. Adviseur E;
  5. Adviseur W;
  6. Adviseur Constructies;
  7. Adviseur Bouwkosten;
  8. Adviseur Bouwfysica;
  9. Adviseur Uitvoering;
  10. Projectleider(s);
  11. Directievoerder(s);
  12. Toezichthouder(s);
  13. Gebouwbeheerder;
  14. Facility manager;
  15. Kwaliteitsborger;
  16. Aannemer(s);
  17. Onderaannemer(s);
  18. Risicomanager;
  19. Veiligheidsadviseur;
  20. Omwonenden;
  21. Overheids medewerker(s);
  22. Assessoren;
  23. Leverancier(s).


Aggregatie

Bij aggregatie wordt aangegeven of iets onderdeel kan zijn van iets groters. Aggregatie is dus de samenvoeging tot een groter geheel. Bij aggregatie van systemen worden systemen samengevoegd en wordt vervolgens het ontstane als een nieuw systeem gezien. Bij aggregatie van gegevens worden de waarden van eigenschappen van subsystemen samengevat (bijvoorbeeld door te tellen of te sommeren) tot een eigenschap van het systeem waar de subsystemen deel van uitmaken. Bij aggregatie heeft het verwijderen van één element geen invloed op een ander gekoppeld element. Bij decompositie heeft het verwijderen van een enkel element invloed op een ander bijbehorend element. De niveaus in de NEN 2699, "Investerings- en exploitatiekosten van onroerende zaken - Begripsomschrijvingen en indeling" zijn gebaseerd op aggregatie. Zijn er geen grondkosten, dan werk het systeem nog steeds.


In het OSS is er zowel sprake van aggregatie als decompositie. Een ruimte kan niet zonder etage. In het OSS zijn eisen etc. overerfbaar, herbruikbaar. Je kunt derhalve zowel top down als bottom up specificeren als omgekeerd. Het is vica versa. Zo zou je een stijlkamer (bottom) al kunnen uitwerken doch je weet nog niet op welke etage (up) deze moet komen in het SO/VO. Omgekeerd zou je een gebouw al morfologisch kunnen vormgeven (footprint en aantal verdiepingen) vervolgens dit te gaan uitwerken in zones en ruimten (down).  


Aspect

Over het algemeen wordt het woord "aspect" gebruikt om een specifiek onderdeel of kenmerk van iets aan te duiden wat kan variëren afhankelijk van de context waarin het wordt gebruikt. Het langslopen van alle aspecten, als een checklist met vergeet-mij-nietjes, zorgt voor een betere en completere gespecificeerde specificatie, zo is de gedachte. Prestatie-aspecten, waaraan moet het voldoen, kunnen herleid worden aan bijvoorbeeld:


  1. Wet- en regelgeving zoals:
    1. Bbl (voormalig bouwbesluit);
    2. DOP (CPR).
  2. Marktconforme eisen zoals:
    1. BREEAM;
    2. PKVW.


Entiteiten in IFC bestaan in beginsel uit attributen, kenmerken (property of property-sets) en waarden, hetgeen ook een vorm van aspecten zijn die, indien nodig, gespecificeerd kunnen worden. Attributen hangen alle IFC-entiteiten (soort object). Een ander belangrijke aspect van IFC is het gebruik van TypeEnumeration (het type), als je verder onderscheid wil maken binnen een entiteit. Beiden zijn onderdelen binnen de BIM-basis ILS.

IFC is een database structuur waarin ieder object een record is of entiteit (wat voor soort object het is) waarvan er nu minimaal 776 zijn. In dat record wordt ook de klasse of type van de Entiteit aangegeven, de TypeEnumeration. Dit is om een onderscheid te kunnen maken binnen een entiteit. IFC voorziet in een set Enumerations per entity. Zo kan aan de entiteit IfcCovering de TypeEnummerations "gehangen" worden:


  1. FLOORING;
  2. CEILING.


Bij een entiteit horen eigenschappen of properties, waarvan er een aantal in sets, zijn voorgeselecteerd. Daar deze eigenschapsets vaker terugkomen, kunnen ze worden opgenomen in zgn. "eigenschapsets", gelabeld met het voorvoegsel Pset_. Standaard worden objecten niet gekoppeld met individuele eigenschappen maar met sets. De extensie van een objectbeschrijving is *.ifc, een ASCII formaat. Ieder object in IFC bestaat uit een:


  1. Entiteitsnaam (Entity): Daar waar het object idealiter geexporteerd dient te worden;
  2. Klasse of type (TypeEnumeration);
  3. Eigenschappen of properties, vaak via sets (propertysets/parametersets) gekoppeld. Een propertyset is lijst van attributen met kenmerken, ook een vorm van vergeet-mij-nietjes oftewel de aspecten;
  4. Eigenschap waarden.


Het woord aspect wordt ook gebruikt in relatie tot het woord aspectmodel. Hierbij staat het woord aspect voor discipline, zoals bouwkundig, constructief, interieur, installatietechnisch etc.


In het OSS kunnen de entiteiten met inhoud in de Technische Specificatie overgenomen worden en daarna verder worden uitgewerkt met aanvullende attributen en kenmerken.


Assembly code

Revit-families hebben een ingebouwde parameter genaamd Assembly Code. Standaard verwijst deze functie naar UniFormat, gemaakt door het in de VS gevestigde Construction Specification Institute (CSI). Met de Assembly Code kan men gestructureerde informatie beheren en elementen/objecten in het BIM-model classificeren/coderen. Voor het invullen van de Assembly code is voor Revit een Assembly Code File nodig. Deze zipfile kan men downloaden van het internet en moet vervolgens worden uitpakt. Daarna moet dit tekstbestand, NL-SfB 2019 classificatiecode variantelementen Assembly Code.txt, vervolgens aan onder [Manage] [Additional Settings] [Assemby Code] gekoppeld worden. Klik op [Browse] om het bestand te selecteren. Als alle objecten zijn voorzien van een assembly code kun je een txt bestand, dus geen *.ifc, genereren in Revit. In KUBUS Spexx kun je onder de knop "genereren bestek" dit bestand inlezen.





















Met de Assembly code kan men, hoewel nog niet gemeengoed vanwege het vele (onbetaalde) extra werk, een brug slaan met de disciplines specificeren en bouwkosten, om zo o.a. het iteratief werken, een uitgangspunt van SE, invulling te geven. Het invullen van de assembly code is verplicht iets bij de BIM-Basis ILS doch dit kost zoals gezegd veel tijd hetgeen de opdrachtgever vaak niet wil honoreren. Het invullen van de Assembly Code geeft ook een eerste aanzet voor een juiste IFC mapping. De mapping tussen de NL/SfB, tabel 1, op 4 cijfers conform de BIM Basis ILS en de IFC Entiteiten in het 3D-model is nog niet operationeel.


Randvoorwaarden om gebruik te kunnen maken van de optie "genereren bestek" binnen KUBUS Spexx van een  *.txt file zijn:


  1. Bestandsformaat is ACCII en de extensie is het liefst txt;
  2. Bestand bestaan uit 2 of meerdere kolommen gescheiden door een TAB;
  3. Bestand bestaat uit niet meer dan 100 kolommen;
  4. De eerste kolom bevat:
    1. de variant element code, oftewel tabel 1 van de NL/SfB op 4 cijfers, 2 getallen paren, gescheiden met een punt. Dit levert een Elementenindeling op of;
    2. een STABU korttekstcode, oftewel hoofdstukindeling 01 van STABU op 6 cijfers, 3 getallen paren, gescheiden met een punt. Dit levert een Werksoortindeling op.
  5. de tweede kolom, gescheiden met een TAB, bevat de naam van:
    1. Het bouwdeel of;
    2. de bestekpost, de korttekst.
  6. De derde kolom en verder bevatten mogelijke invulteksten;
  7. De eeste kolom heet Code;
  8. De tweede kolom heet Naam;
  9. De derde en meer kolommen heten Invultekst 1, Invultekst 2 etc.


Dit  dient nog verder uitgewerkt te worden


In het OSS bestaat de mogelijkheid om via de assembly code, propertys van de gemodelleerde objecten, automatisch over te nemen en desgewenst verder uit te werken.


Asset Management

Assetmanagement is een strategische benadering voor het beheren van de volledige levenscyclus van fysieke bedrijfsmiddelen (assets) om waarde te maximaliseren, risico's te minimaliseren en de prestaties te optimaliseren. Deze fysieke bedrijfsmiddelen kunnen gebouwen (vastgoedbeheerder) zijn. Het doel van assetmanagement is om een geïntegreerde aanpak te bieden voor het beheren van activa gedurende hun hele levenscyclus, vanaf de planning en acquisitie tot het onderhoud, de exploitatie en uiteindelijk de vervanging of verwijdering. Dit omvat het identificeren van de waarde die activa aan een organisatie bieden, het beheersen van risico's die verband houden met het bezit van deze activa, en het optimaliseren van investeringen en operationele beslissingen.


In de optionele kosten (KBS) van het OSS zou hier wat mee gedaan kunnen worden zoals het opnemen erin van de waarde van de objecten en de inkomsten ervan.


Attributen

Dankzij BIM is het mogelijk om een ​​virtueel gebouwmodel na te maken dat geen eenvoudige 3D-weergave is, maar een dynamisch model dat een scala aan informatie bevat over:


  1. Geometrie;
  2. Materialen;
  3. Dragende constructiedelen;
  4. Thermische en energieprestatie kenmerken;
  5. Technische installaties;
  6. Kosten;
  7. Gezondheids- en veiligheidsaspecten;
  8. Onderhoud en facility management;
  9. Levenscyclus;
  10. Etc.


Alle IFC-klassen hebben attributen. Attributen bevatten een naam en een waarde. IFC componenten moeten correct ingestelde IFC-klassen en -typen hebben. Voordat men onderdelen van een model gaat exporteren naar een IFC bestand, is het nodig dat men eerst controleert of de onderdelen die men wil exporteren, beschikken over de juiste geldige IFC entiteiten zoals IfcBeam en IfcStair en dat deze niet zijn ingesteld op None of Auto! Elk afzonderlijk zelfstandig naamwoord, element, object of concept waarnaar we verwijzen, wordt in IFC een "klasse" genoemd. Alle digitale gegevens in IFC behoren tot een IFC-klasse.


Attributen kunnen niet worden gescheiden van hun IFC-klassen. Wanneer een IFC-klasse wordt gedefinieerd, moeten de bijbehorende attributen ook worden gedefinieerd, of als leeg worden gemarkeerd als dit optioneel is. De lijst met attributen welke voor elke IFC-klasse kan worden aangemaakt, ligt vast en is gespecificeerd in de IFC-specificatie. Het is niet mogelijk om als eindgebruiker attributen toe te voegen of te verwijderen. Om deze reden is er meestal maar een klein aantal attributen geassocieerd met elke IFC-klasse, en bevatten ze meestal zeer algemene gegevens die voor iedereen internationaal nuttig zijn. Ze blijven ook relatief stabiel tussen IFC-versies.


Basisregistratie Adressen en Gebouwen

De Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) bevat de officiële gegevens van alle adressen en gebouwen in Nederland, zoals bouwjaar, oppervlakte, gebruiksdoel (functie) en locatie conform de Rijksdriehoeksmeting (RD-stelsel) op de kaart. Gemeenten zijn bronhouders van de BAG. Zij zijn verantwoordelijk voor het opnemen van de gegevens in de BAG en voor de kwaliteit ervan. De gegevens over adressen en gebouwen stellen zij centraal beschikbaar via de Landelijke Voorziening BAG (LV BAG). Het Kadaster stelt gegevens vanuit de LV BAG op verschillende manieren beschikbaar, waaronder via de BAG Viewer. Met deze viewer kan men gegevens uit de LV BAG online opzoeken en bekijken. BAG gegevens kunnen een onderdeel zijn van IfcProject, IfcBuilding, IfcObject, en IfcSite etc.


In het OSS kunnen deze zaken meegenomen bij het item algemene projectinformatie maar ook specifiek bij de SBS, FBS en de info over de locatie.


Beeldkwaliteit

Beeldkwaliteit is een middel om de (gewenste) kwaliteit, anders dan de directe technische kwaliteit zoals bij de conditiemeting de conditiescore, te bepalen en vast te leggen. Beeldkwaliteit maakt het voor organisaties mogelijk om op een laagdrempelige manier te communiceren over de gewenste en actuele  kwaliteit. Met het meten van de beeldkwaliteit stelt men vast hoe een bepaald object er op een bepaald moment uitziet. Het werkt als een thermometer en geeft dus de toestand aan van het moment waarop je meet. Maar het zegt niets over technische kwaliteit of toestand. De resultaten van deze metingen zijn de 'scores op schoon en heel'. In de context van de bouwsector verwijst het begrip "beeldkwaliteit" dus naar verschillende, met name visuele, aspecten,  welke met name in de gebruiksfase van een bouwwerk/gebouw belangrijk zijn.


Beeldmeetlat

Een beeldmeetlat beschrijft een kwaliteitscriterium met foto’s, beschrijvingen van bijvoorbeeld een object in de openbare ruimte of vastgoed. Bij elke beeldmeetlat wordt de score uitgedrukt in een kwaliteitsniveau. Beeldmeetlat kwaliteitsniveaus zijn:


  1. A+ = zeer goed;
  2. A = goed;
  3. B = voldoende;
  4. C = matig tot onvoldoende;
  5. D = onvoldoende tot achterstallig.


Beeldkwaliteit is een soort van visuele esthetische (niet technische) conditie van een object, en spits zich niet enkel toe op het bouwdeelniveau.


In het OSS kan deze conditievorm ook meegenomen worden, waardoor de Technische Oplossing, met name de activiteit, goed onderbouwd kan worden bepaald.


Begrippen omgevingswet

Door de jaren heen zijn er  een enorme hoeveelheid bestaande begrippen en soms onnodige variaties ontstaan in de gemeentelijke praktijk. De VNG
adviseert om terughoudend te zijn met het apart opnemen en definiëren van nieuwe begrippen om zo onnodige regels te voorkomen. Er is nu een kans om bij de invoering van de Omgevingswet begrippen beter te harmoniseren, dat heeft, gezien de wildgroei, een duidelijke meerwaarde. Harmonisatie is van belang om als één overheid dezelfde taal te spreken, wat aansluit bij normaal spraakgebruik.


Beheerobject

Conform de NEN 2767, conditiemeting: "Afgebakende eenheid van een bovenliggend netwerk, een objectenportefeuille, een complex of een areaal die bestaat uit een samenhangend geheel van elementen met een of meer autonome gebruiksfuncties, bijvoorbeeld gebouw, viaduct of spoorweg.


In het OSS kan men dit vastleggen in het SBS  op het objectniveau van complex c.q. gebouw.


Beroepsgerichte Competentie Profielen

In een Beroepscompetentieprofiel (BCP) staat een overzicht van de competenties van een vak welke nodig zijn om het betreffende beroep gedegen te kunnen uitoefenen. Het kunnen "invullen" van het OSS is een belangrijke competentie van de Bouwspecificatiedeskundige.


Bij het opstellen van werksoortgerichte Technische Specificaties zou men in de BCP van de diverse ambachten kunnen vernemen of  dat tot de werkzaamheden behoort of niet. Waar het verwijderen van bouwstof beschreven zou moeten worden is vaak onduidelijk. In het geval van het verwijderen van dakleien bij een restauratie, in hoofdstuk 10 of hoofdstuk 33. Aan de hand van de BCP van de restauratie leidekker zou men dan kunnen vernemen of dat een competentie is van de leidekker conform de URL 4010 "Historisch Leidak".


In het OSS kan men de objectgerichte rollen, taken en activiteiten hersorteren de diverse werksoorten/ambachten conform de BCP's van die bouwplaats vaklieden. Thans worden de STABU werksoort hoofdstukken vrij oppervlakkig gedefinieerd in de standaard technische bepalingen uit de STABU-standaard, ##.0.10-01, naar wat er in dat hoofdstuk kan worden beschreven, zijnde:


  1. Functioneel gericht, met doel en doelstellingstekst als: "in het werk brengen van leveranties en werkzaamheden" en "bedrijfsgereed maken van";
  2. Element gericht, door wat variant elementnamen te noemen als hekwerk, poort etc.


Besluit bouwwerken leefomgeving

Het voormalige Bouwbesluit 2012 is met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024, vervangen door het Bbl. In het Bbl onderscheidt men de volgende gebruiksfuncties:


  1. Woonfunctie;
  2. Bijeenkomstfunctie;
  3. Celfunctie;
  4. Gezondheidszorgfunctie;
  5. Industriefunctie;
  6. Kantoorfunctie;
  7. Logiesfunctie;
  8. Onderwijsfunctie;
  9. sportfunctie;
  10. Winkelfunctie;
  11. Overige gebruiksfuncties
  12. Bouwwerk, geen gebouw zijnde


Deze indeling naar functie kan in het OSS opgepakt en uitgewerkt worden in de Functieboom (FBS).


In het Bbl onderscheidt men de volgende afdelingen:


  1. Veiligheid van een bouwwerk;
  2. Gezondheid van de gebruiker in een bouwwerk;
  3. Bruikbaarheid van bouwwerken;
  4. Energiezuinigheid van bouwwerken;
  5. Milieu(vriendelijkheid) van bouwwerken.


Deze indeling kan in het OSS opgepakt worden in de Eisenboom (RBS), de prestatie-eisen.


In het Bbl onderscheid men de volgende type "omgevingsactiviteiten":


  1. Bestaande bouw;
  2. Nieuwbouw;
  3. Verbouw en verplaatsing van een bouwwerk en wijziging van een gebruiksfunctie;
  4. Gebruik van bouwwerken;
  5. Bouw- en sloopwerkzaamheden.


Deze indeling kan opgepakt worden in het OSS bij het voorblad met algemene projectzaken.


Bestekpost

Conform de UAV 2012 is een evident onderdeel van het bestek de "Beschrijving van het werk". Dit doen we in beginsel traditie getrouw uitwerken door ieder bouwdeel van het werk apart te beschrijven. Een dergelijke module heet een bestekpost. De bestekposten worden in een klassiek bestek tot voor kort geclassificeerd en gecodeerd naar aan de vermeende werkvolgorde en de specialistische onderaannemers, de hoofdstukken in een besteksystematieken als de SRW, inmiddels ingetrokken, en de huidige STABU-2.


In een elementenbestek worden deze bouwdeelbeschrijvingen gekoppeld  aan de fysieke variant elementen (die zijn gemodelleerd), tabel 1 uit de NL/SfB, de elementenmethode, op 4 cijfers. Daarbij zijn 2 mogelijkheden "operationeel":


  1. De koppeling van de variant element aan de STABU korttekstcode op de manier die Ecoquaestor heeft bedacht, waaraan KUBUS Spexx is geconfomeerd, welke gebaseerd is op de NEN 2699 (Investerings- en exploitatiekosten van onroerende zaken). Hierin is het scharnier tussen de fysieke variant elementen ##.## en de STABU korttekscode XX.XX.XX een, wat zij noemen, een bouwdeel welke bestaat uit een:


 

    1. Bouwstof;
    2. Taak/activiteit, vaak "aanbrengen" expliciet, doch ook dikwijls impliciet.
  1. De koppeling van de variant element aan de de STABU korttekstcode op de manier die de auteur voorstaat welke gebaseerd is op het objectgericht denken conform SE. Hierin is het scharnier tussen de fysieke variant elementen ##.## en de STABU korttekscode XX.XX.XX, het zogenaamde Bouwdeel zijnde het gematerialiseerde variant element, welke bestaat uit:

 

    1. Variant element, naam en 4-cijferige code met
      1. Bouwstof, naam en code, conform:
        1. NAA.K.T.;
        2. NL/SfB tabel 3, constructiemiddelen;
        3. STABU, categorie Bouwstof uit de database;
        4. ETIM.


De auteur is namelijk van mening dat object gericht denken zich niet goed verhoudt met de aggregatie (geld) opzet van de NEN 2699. Bovendien, volgens mening auteur, zou de activiteit/taak nog niet in het bouwdeel moeten zitten maar pas daarna. Het bouwdeel is een object waaraan diverse activiteiten kunnen plaatsvinden, zoals aanbrengen, verwijderen, repareren, vewrijderen, conserveren etc. etc. De activiteit/taak is een 2e orde item. Ook de conditiemeting o.g. is gericht op de Bouwdelen en dan is het mijns inziens onwenselijk als in de Bouwdeelnaam een activiteit ingesloten zit.


Een ander belangrijk kenmerk van een Bouwdeel is "waar het zit in het object". Het Bouwdeel bestaat derhalve uit de volgende 3 zaken:


  1. De variant element, code en naam, de functionele omschrijving van het object;
  2. De Bouwstof, code en naam, waarvan het fysieke object is;
  3. De locatie:
    1. Projectnulpunt: Project base point, het 0-punt van het project/object;
    2. Gedeeld nulpunt: Survey point, het 0-punt conform het RD-stelsel, in de echte wereld.


Met deze 3 kenmerken is het bouwdeel altijd te herleiden, wat handig is voor:


  1. Allerhande vormen van conditiemetingen;
  2. Allerhande vormen van onderhoud en beheer;
  3. Allerhande soorten van materiaalpaspoorten.


Gewoonlijk zijn bestekposten werksoort geclassificeerd en gecodeerd (STABU-2). In KUBUS Spexx kun je ook Element gericht specificeren doch enkel via de route van Ecoquaester. Wenselijk is een objectgericht lay-out, gericht op de Bouwdelen. Voorbeeld van een Elementgerichte  bestekpost welke niet gemaakt is met het OSS maar met bv KUBUS Spexx:

 

21                           BUITENWANDEN (elementcode en naam)

21.12                     BUITENWANDEN; NIET CONSTRUCTIEF, SPOUWWANDEN (variant elementcode en naam)

21.12.05-0401      NATUURSTEEN, ZANDSTEEN, BINNENSPOUWBLAD (naam, kenmerk, toepassing, 05=e, 04=zandsteen, 01=KUBUS; Bouwdeel

                                01. LOCATIE

                                      Ter plaatse van wand..... (project 0-punt)

                  10.32.25-a SLOOPWERK NATUUR-/KUNSTSTEENCONSTRUCTIES (korttekstcode en korttekst)

                                       0.  SLOOPWERK NATUUR-/KUNSTSTEENCONSTRUCTIES (rubrieksnummer en naam specificatiegroepsnaam)


In het OSS is het Bouwdeel, indirect gekoppeld aan de Locatie, een item in de Objectenboom (SBS). In het OSS kun je Objectgerichte "bestekposten" maken, doch deze mogen niet zo heten want bestek staat voor een contractvorm. Bouwdeelpost is wellicht een betere benaming.


Bijbehorend bouwwerk

Vroeger maakte men in wet- en regelgeving onderscheidt tussen de termen, bijgebouw, aanbouw en uitbouw. Thans is dat, vanwege de discussies hieromtrent, gewijzigd in bijbehorend bouwwerk, waarvan de definitie is: "Uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak".


BIM modelleerrichtlijnen België

Voor overdracht van ontwerp naar uitvoering naar gebouwbeheer. Om de informatie efficiënt uit te wisselen aan de hand van o.a. 3D-bouwinformatiemodellen en specificaties daarin of daaraan gekoppeld, dienen er vooraf afspraken gemaakt te worden rond hoe deze informatie opgebouwd dient te worden zodat deze voor ander actoren betrokken bij het project bruikbaar zijn. Bij een contractvorm waarbij de contractuele knip achter het TO zit, is dit echter moeilijk, aangezien het uitvoeringsteam pas betrokken wordt bij het bouwproces als het ontwerp nagenoeg geheel is gerealiseerd, hetgeen ook het geval is bij de overgang van de uitvoering naar de gebouwbeheerders/gebruikers. Om dit enigszins te verhelpen, zijn BIM-modelleerrichtlijnen opgesteld in België.


BIM-Basis ILS

De BIM Basis ILS heeft als doel om met z'n allen dezelfde taal spreken. Op deze manier kan men we informatie efficiënter en effectiever borgen en daardoor ook hergebruiken. De opbouw is als volgt:


1. Waarom we informatie uitwisselen

Het doel van eenduidig uitwisselen is informatie over een bouwwerk efficiënt en effectief (her)gebruiken Makkelijker communiceren = beter samenwerken. Met de BIM-Basis ILS maakt men afspraken over de basisstructuur. Het is een set afspraken, waarmee je met elkaar vastlegt waar het gehele BIM aan moet voldoen. Doordat iedereen dezelfde taal spreekt, kan elke betrokken partij met de gegevens in het BIM uit de voeten. Van belang is dat men ook heldere afspraken maakt over wie bepaalde gegevens aanlevert of invult en wanneer die gegevens bekend moeten zijn.


2. Hoe we informatie uitwisselen

Van en voor iedereen. Om ervoor te zorgen dat informatie uitwisselbaar is en blijft, ongeacht welke software wordt gebruikt, kiest men voor IFC, een internationale open data structuur. Deze standaard wordt ontwikkeld en beheerd door BuildingSMART International. Door het afspreken van een gemeenschappelijke taal, op basis van een open standaard, blijft de gedeelde informatie in modellen ook op langere termijn beschikbaar.

Op dit moment is de meest gebruikte IFC versie IFC2x3 TC1, gevolgd door IFC4. Veel applicaties zijn in staat om zowel IFC2x3 als IFC4 te gebruiken, omdat deze eenzelfde structuur kennen. Kijk voor meer info over de internationale open standaarden op buildingSMART.org

Een 3D gebouwmodel bestaat meestal uit meerdere aspectmodellen, opgedeeld naar discipline (bouwkundig, constructief en installaties) en/of bouwdeel. Ook binnen één discipline kunnen er meerdere aspectmodellen bestaan. Vanuit disciplinemodellen kunnen aparte aspectmodellen worden geëxporteerd. Deze kunnen uit één bronbestand komen. Spreek daarom af welk deel van het model je exporteert. Raadpleging van de handleidingen van de diverse software is van belang.


3. Wat we afspreken over eenduidig uitwisseling?

De structuur van de aspectmodellen dient zo te worden opgezet dat verschillende aspectmodellen uitwisselbaar en intepreteerbaar worden.


Invulling

De structuur van BIM ligt vast, de invulling ervan is projectspecifiek. Men spreekt daarom af aan welke voorwaarden ieder aspectmodel minimaal moet voldoen. Omdat een model niet het geheel of één bepaalde discipline hoeft te vertegenwoordigen, maar een ‘aspect’ hiervan kan representeren, noemen we dit aspectmodellen. Het is dus mogelijk dat elke discipline meerdere aspectmodellen heeft binnen een project.


Cruciale afspraken

De afspraken hierna zijn stuk voor stuk bedoeld voor een heldere en optimale samenwerking. Het is geen kwestie van kiezen. Na zorgvuldige afstemming met de sector is men gekomen met een set cruciale afspraken, waarvan je er daarom niet één of meer kunt overslaan. Wenselijk is om alle afspraken in hoofdstuk 3 met het projectteam door te nemen zodra je gezamenlijk aan een project start.


3.1 Bestandsnaam

Zorg altijd voor een uniforme en consistente bestandsnaamgeving van de aspectmodellen binnen een project.


Consistente naamgeving

Deze afspraak is bedoeld om de gebruiker van de aspectmodellen, zowel tijdens als na een project, te faciliteren. Consistente naamgeving van aspectmodellen creëert eenduidigheid in een project; de bestandsnaam is altijd direct herleidbaar tot de inhoud van het bestand. Door het aanbrengen van een uniforme structuur kunnen bovendien geautomatiseerde controles worden uitgevoerd.


Formulering

Spreek binnen het projectteam af hoe benamingen worden geformuleerd. Er zijn verschillende mogelijkheden:

Eenvoudige formulering:


  1. Bouwwerk>_<discipline>_<onderdeel>.ifc;
  2. Projectnaam_bouwkundig_afbouw.ifc;
  3. Projectnaam_constructie_onderbouw.ifc
  4. Projectnaam_installatieE_verlichting_blok-a.ifc;
  5. Projectnaam_installatieW_laagbouw.ifc.


Uitgebreide formulering:


  1. Bouwwerk>_<vastgoedobject-aspectmodelsoort-aspectmodelsubsoort>_<bedrijfsnaam>-<container4>-<container5>…. .ifc
  2. De bestandsnaamgeving bestaat hier uit een minimaal aantal aanwezige ‘containers’; in dit voorbeeld zijn dit de eerste drie uit de bovenstaande reeks. Uitgebreider mag altijd in goed overleg en afstemming met het projectteam, ook als het gaat over de invulling van de verschillende containers.


3.2 Locale positie

Coördineer onderling de locale positie van het aspectmodel. Deze ligt vlakbij het nulpunt.


Positie aspectmodellen

Omdat we werken met meerdere aspectmodellen – in plaats van één allesomvattend model – is het nodig om de positie van de verschillende aspectmodellen ten opzichte van het nulpunt te coördineren.


  1. Aan het begin van het proces wordt het nulpunt door de initiatiefnemer zorgvuldig vastgelegd, zodat deze tijdens de hele levenscyclus bruikbaar is;
  2. Het nulpunt is het basale uitgangspunt van een coördinatiemodel;
  3. Controleer of de aspectmodellen over elkaar heen liggen wanneer je met meerdere aspectmodellen werkt;


Praktische overwegingen:


  1. Het is aan te bevelen om te zorgen dat de afstand van het nulpunt tot aan de kruising van het eerste stramien in x- en y-richting, zodanig is dat het nulpunt zich buiten het bouwwerk bevindt;
  2. Plaats eventueel op het nulpunt een onderling afgestemd referentieobject voor onderlinge coördinatie. Zorg er in dat geval voor dat dit referentieobject buiten het bouwwerk staat en houd daarbij ook rekening met de z-richting en een 100% overlapping met elk referentieobject in de andere aspectmodellen;
  3. De georeferentie van het nulpunt kan als eigenschap aan het model worden meegegeven, zodat het eventueel in GIS viewers op de juiste plek in de wereld kan worden weergegeven.


3.3 Bouwlaagindeling en -naamgeving (zie Bouwlaag)


  1. Elk aspectmodel hanteert een consistente naamgeving;
  2. Ken alle objecten aan de juiste bouwlaag toe;
  3. Benoem alleen bouwlagen als IfcBuildingStorey.


Juiste bouwlagen

We creëren uniformiteit en consistentie in bouwlagen van de aspectmodellen, zodat de aspectmodellen en hun IFC-extracten eenduidig op een project bruikbaar zijn. Zorg voor een gelijke naamgeving en peilmaten van de bouwlagen over verschillende aspectmodellen. Uitgangspunt bij consistente naamgeving is dat aspectmodellen numeriek te sorteren zijn, aangevuld met een tekstuele omschrijving.


Wat is een verdieping?

Een verdieping is een toegankelijke laag. Bovenkant afgewerkte vloer is de begrenzing BuildingStorey, waardoor het BuildingStorey meteen ook de ruimtebegrenzing is. Er kan in IFC-bestanden per verdieping dus maar één BuildingStorey voorkomen. Hulpverdiepingen (denk aan: bk. constructieve vloer) mogen enkel bestaan in de bronbestanden.


Maak afspraken over het Peil t.o.v. de BuildingStoreys, zodat elke partij dezelfde hoogte t.o.v. Peil=0 gebruikt.


  1. Funderingen worden niet gezien als aparte BuildingStorey. De funderingselementen horen bij de verdieping waar de fundering op rust (over het algemeen de onderste –1 kelder of de 00 begane grond);
  2. Vloerdragende liggers horen bij dezelfde BuildingStorey als de vloer die ze draagt;
  3. Meerdere gebouwdelen mogen separate BuildingStoreys krijgen. Het gebouwdeel mag dan worden opgenomen in de naamgeving;
  4. Tussenverdiepingen die als BuildingStorey benoemd moeten worden, krijgen een toevoeging: -a, -b, -c, etc.;
  5. De bovenste verdieping van een gebouw mag benoemd worden als: ‘dak’ of ‘verdieping’. Voor gebouwen met meerdere daken is het meest consistent om de term ‘dak’ niet te gebruiken;
  6. Elementen die verdieping-overschrijdend zijn, behoren tot de verdieping waarop deze wordt geplaatst. Bepalend is vaak hoe het fysiek gemaakt gaat worden.


De naamgeving van BuildingStoreys is projectgebonden. Een bouwlaagbenaming is bijvoorbeeld als volgt opgebouwd:

<code><evt. tussenverdiepingletter>spatie<omschrijving>


  1. -1     kelder;
  2. 00    begane grond;
  3. 00a  tussenverdieping;
  4. 01    eerste verdieping;
  5. 02    tweede verdieping.


3.4 Correct gebruik entiteiten


Gebruik voor het object de meest geëigende Entity en vul waar mogelijk aan met een TypeEnumeration.


Correct gebruik entiteiten

Bij het toepassen van IFC hoort ook het gebruik van het IFC-schema waarbinnen de entiteiten (Entity) en de types (TypeEnumeration) twee van de belangrijkste elementen zijn.


Entity

Door entiteiten correct te gebruiken, weet de software die je gebruikt wat voor soort object iets is. Daarnaast bepaalt de entiteit de standaardset eigenschappen die in IFC zijn gedefinieerd. Bronapplicaties zullen Entitys grotendeels goed exporteren en importeren. Maar er zijn genoeg mogelijkheden om deze instellingen aan te passen of een element op een andere manier te modelleren. Zonder de correcte exportinstelling, wordt dit element vaak een BuildingElementProxy. Dit voorkom je door op de juiste manier te exporteren.


Een Entity is bijvoorbeeld:


  1. Een trap = IfcStair;
  2. Een vloerafwerking = IfcCovering;
  3. Een plafond = IfcCovering;
  4. Een brandklep = IfcDamperType.


TypeEnumeration

TypeEnumerations pas je toe wanneer je verder onderscheid wilt maken binnen een bepaalde Entity. IFC voorziet hierin met een set Enumerations per Entity. Past een element niet binnen de voorgedefinieerde TypeEnumerations, dan kun je altijd gebruik maken van USERDEFINED. Gebruik dit alleen als het strikt noodzakelijk is, om wildgroei aan nieuwe termen te voorkomen. Kun of wil je nog geen keuze maken, gebruik dan NOTDEFINED. Dit geeft aan dat je alleen de Entity exporteert (de default TypeEnumeration van een Entity is namelijk niet altijd de juiste).


Voorbeelden van Entity met TypeEnumerations:


  1. Vloer = IfcSlab.FLOOR;
  2. Vloerafwerking = IfcCovering.FLOORING;
  3. Plafondafwerking = IfcCovering.CEILING;
  4. Brandklep = IfcDamperType.FIREDAMPER;


Onderstaand voorbeeld schetst het onderscheid in gebruik van Entity en TypeEnumeration:


  1. Plafond: IfcCovering.CEILING;
  2. Entity: IfcCovering;
  3. TypeEnumeration: CEILING.


Handig:alle TypeEnumerations van IfcCovering op een rij:


  1. CEILING;
  2. FLOORING;
  3. CLADDING;
  4. ROOFING;
  5. MOLDING*;
  6. SKIRTINGBOARD*;
  7. INSULATION;
  8. MEMBRANE;
  9. SLEEVING;
  10. WRAPPING;
  11. USERDEFINED;
  12. NOTDEFINED.

* Deze TypeEnumeration is beschikbaar vanaf IFC4


3.5 Structuur en naamgeving


Voorzie objecten consistent van de eigenschappen Name en Type. Zo maakt de combinatie duidelijk wat het representeert.


Door gestructureerd te werken kan de ontvanger, zoals de bouwspecificatiedeskundige en kostendeskundige, uitgewisselde informatie goed en makkelijk interpreteren. Daarom is het belangrijk dat de manier waarop de naamgeving tot stand komt helder is. Als je de inhoud van een object herleidbaar maakt in de naamgeving, creëer je eenduidigheid in een project. Het maakt de elementstructuur tijdens de hele cyclus bovendien duidelijk en inzichtelijk.


Name als eigenschap

De eigenschap Name is de naam van het unieke element, maar die naam kan vaak voorkomen. In de bronapplicaties is het de naam van de verzameling die de vorm bepaalt (denk aan een ronde brandklep). Die naam is te overschrijven als dat de leesbaarheid van de IFC-export ten goede komt (denk aan het ontcijferen van een naamgeving die specifiek is voor een bepaalde bronapplicatie).


Type als eigenschap

De eigenschap Type van bijvoorbeeld de ronde brandklep is de verzameling van dezelfde vorm met andere eigenschappen. Het gaat hier met name om andere afmetingen, dus verschillende diameters en diepten t.b.v. de leiding en wanddikte.


Tip: Je kunt volgens een standaard werken. Kies je hier niet voor, bedenk dan een methode die een consistente en gestructureerde uitkomst oplevert voor het hele projectteam.


3.6 Classificatiesystematiek


Voorzie objecten, de variant elementen,  altijd van een viercijferige NL/SfB code uit tabel 1, de Elementenmethode NL-SfB, volgens de laatst gepubliceerde versie vanuit digiGO.


Classificatie

Het classificeren van objecten heeft verschillende voordelen, zoals eenvoudig en snel kunnen filteren, communiceren en interpreteren. Verder biedt het mogelijkheden om de link te leggen met andere systemen, voor bijvoorbeeld ramingen, Facility Management Informatie Systeem (FMIS) of specificaties.


Coderen

Het correct gebruiken van entiteiten en eventuele types geeft al een grove filter in de IFC. Samen met eventuele eigenschappen als IsExternal en LoadBearing kan er veel informatie uit het model gehaald worden. Baseer hierop de codering. Andersom kan ook: begin met de codering en stem hier vervolgens de eigenschappen op af. Afhankelijk van het gebruikte softwarepakket moet de classificatie op een bepaalde plek worden ingevuld. Het resultaat is een classificatie die in de IFC is weggeschreven en direct gebruikt kan worden in de IFC-viewer/checker zoals Solibri of BIM Colab Zoom (BCZ).


Code:


  1. Kies de meest passende code voor het beoogde object. Gebruik de laatst gepubliceerde versie van de NL-SfB, tabel 1 de Elementenmethode, te vinden op het BIM Loket, thans digiGO;
  2. Gebruik de Class-codenotatie uit tabel 1, kolom E. Hiervan alleen de 4-cijferige notatie en dus zonder haken maar wel met de punt tussen de 2 getallen paren.


Voorbeelden


Naam van de classificatie: NL/SfB, tabel 1.


NB omdat computers vaak niet overweg kunnen met de schuine streep (/) hanteert men we het minteken, dus: "NL-SfB" (in plaats van NL/SfB). Bij de naam van de variant elemen, na de elementnaam een ; gebruiken.


  1. 21.11 Buitenwanden; niet constructief, massieve wanden;
  2. 56.83 Verwarming; afgifte, warmte(klimaat)plafonds;
  3. 68.72 Assetmanagementsysteem; meting en sturing, veldapparatuur, componenten, signaleringen.


Tip: Ga je exporteren? Handig om erop te letten dat ook de omschrijving van de gekozen code mee wordt geëxporteerd!


3.7 Gebruik propertysets


Gebruik voor het uitwisselen van eigenschappen wanneer mogelijk de PropertySets die BuildingSMART voorschrijft in de internationale standaard.


Vaste plaats

Bij het toepassen van IFC, hoort ook het gebruik van de Propertysets met bijbehorende Properties. Doordat we een internationale standaard gebruiken, hebben alle hierin opgenomen eigenschappen een vaste plaats en is het mogelijk om eigenschappen terug te vinden op dezelfde plek in alle aspectmodellen.


Voorgedefinieerd

IFC voorziet in voorgedefinieerde eigenschappen in eigenschappensets die bij specifieke entiteiten horen: de Common PropertySets. Wanneer entiteiten verder zijn getypeerd door het gebruik van TypeEnumerations komen er soms extra eigenschappensets beschikbaar.


Eigenschappen in PropertySets (Pset)

Een entiteit (Entity) heeft verschillende eigenschappen (Properties) die in een set zijn samengebracht. Elke entiteit heeft een verzameling eigenschappen die zijn afgestemd op de entiteit waaraan een waarde kan worden gekoppeld. De meest herkenbare zijn Common PropertySets zoals: PsetWallCommon, waarin eigenschappen als FireRating, LoadBearing, IsExternal staan:


  1. Als ingevulde eigenschappen volgens BuildingSMART in een specifieke Pset thuishoren, moeten deze daar ook minimaal te vinden zijn;
  2. Aanvullende eigenschappen die niet voorzien zijn door BuildingSMART mogen onder een eigen PropertySet staan. Benoem deze eigen sets bij de projectspecifieke afspraken onder 4.8, zodat iedereen in het projectteam weet waar de door jou gevalideerde eigenschappen te vinden zijn;
  3. Let op: de naam van een optionele eigenschappenset mag volgens BuildingSMART niet beginnen met ‘Pset’.


Voorbeelden

Pset_CoveringCommon (geldt óók voor IfcCovering.FLOORING) bevat de volgende eigenschappen:


  1. FireRating;
  2. IsExternal;
  3. LoadBearing;
  4. FlammabilityRating;
  5. AcousticRating;
  6. FragilityRating;
  7. SurfaceSpreadOfFlame;
  8. Combustible.


Pset_Covering.Ceiling (geldt alléén voor plafonds) bevat de volgende eigenschappen:


  1. FragilityRating;
  2. Permeability;
  3. TileLength;
  4. TileWidth;


Verschillen in IFC2x3Tc1 en IFC4

Let op dat er verschillen in Propertys en PropertySets zijn tussen de verschillende IFC-versies. Bijvoorbeeld in het geval van IfcPile: deze entiteit heeft in IFC2x3Tc1 geen LoadBearing eigenschap in de Pset_PileCommon. Wanneer je wilt aangeven dat deze funderingspaal wel of juist niet constructief dragend is, geef je dit in IFC2x3Tc1 aan in een eigen PropertySet.


3.8 Doublures en doorsnijdingen


  1. Binnen één aspectmodel zijn doublures nooit toegestaan. In principe zijn doorsnijdingen van objecten binnen één aspectmodel niet toegestaan.


    Betrouwbare modellen

    De kwaliteit van het model is belangrijk voor de betrouwbaarheid van de informatie-uitwisseling. Doublures en doorsnijdingen zijn belangrijke onderwerpen om zekerheid te krijgen over de waarde van bijvoorbeeld hoeveelheden.


    Doublures

    Er is sprake van een doublure wanneer hetzelfde object op dezelfde locatie én binnen hetzelfde aspectmodel vaker voorkomt. Doublures zijn nooit toegestaan, aangezien daardoor andere analyses als hoeveelhedenextractie en planningssimulaties niet meer kloppen.


    Doorsnijdingen

    In principe zijn doorsnijdingen niet toegestaan als die van invloed zijn op de afstemming met andere aspectmodellen of de maakbaarheid in de praktijk. Overleg is erg belangrijk om verwachtingen omtrent doorsnijdingen met de betrokken partijen af te stemmen. Het aantal acceptabele doorsnijdingen hangt af van het soort aspectmodel en natuurlijk van het moment waarop informatie wordt gedeeld.


    4. Welke informatie minimaal nodig is in één van de aspectmodellen


    Maak afspraken over welke informatie door wie wordt aangeleverd en wanneer. Begin met de thema’s in dit hoofdstuk en vul aan indien nodig.


    Informatiebehoefte

    Voor ieder projectteam is het belangrijk om de informatiebehoefte helder met elkaar vast te leggen. De BIM basis ILS benoemt een aantal thema’s die een goed startpunt vormen, die je ook kunt zien als het minimaal noodzakelijke.


    Onderlinge afstemming

    De onderdelen in dit hoofdstuk zijn niet voor iedereen relevant om in het eigen aspectmodel in te vullen, maar de informatie moet in principe wel aanwezig zijn in op zijn minst één van de aspectmodellen. Het is dus niet de intentie van dit hoofdstuk om alle informatie in één aspectmodel te borgen, maar om een zorgvuldige afweging te kunnen maken in welk aspectmodel bepaalde informatie geborgd moet zijn.


    4.1 Ruimten


    1. Ruimten zijn: volumes en ook oppervlakken, omsloten door werkelijke of theoretische grenzen, met een (gebruik)functie in een bouwwerk;
      1. Bbl kent de volgende ruimten:
        1. Verblijfsruimten als:
          1. Woonkamer;
          2. Slaapkamer,
          3. Keuken;
          4. Etc.
        2. Geen verblijfsruimten als:
          1. Toiletruimte;
          2. Badruimte:
          3. Garage;
          4. Berging;
          5. Technische ruimte;
          6. Verkeersruimte.
    2. Maak van ruimten een IfcSpace en benoem de functie;
    3. Gebruik voor het groeperen van ruimte in zones IfcZone.


    Volumes en oppervlakken

    Ruimten zijn volumes en oppervlakken die gebruikt worden als hulpmiddel in verschillende processen gedurende de levenscyclus van een bouwwerk. Ruimten zijn namelijk erg belangrijk voor het hergebruik van informatie. De toepassing is enorm divers, maar kan worden ingezet voor onder andere:


    Ruimten (volumes):


    1. Gebruiksfuncties;
    2. Bouwfysische berekeningen;
    3. Variabele belasting;
    4. Installatieberekeningen;
    5. Facility management.


    Ruimten (oppervlakken):


    1. BVO/GO verhouding;
    2. Oppervlaktetabellen;
    3. Functie-indelingen / vlekkenplan;
    4. Compartimenteringen.


    Ruimtelijk en registratief

    Ruimten zijn onder te verdelen in ruimtelijke-, en registratieve elementen. Ruimtelijke elementen zijn de ruimten zelf, begrensd en exclusief scheidingsconstructie. Registratieve elementen zijn oppervlakken en compartimenten.


    Ruimtelijke elementen, bouwwerkkundig:


    1. Ruimte (kantoorruimte, woonkamer). Een ruimte is te betreden door mensen, wordt ten minste aan de onderzijde én/of de bovenzijde begrensd door gebouwdelen en heeft een netto-hoogte van tenminste 1,5m;
    2. Ruimtelijk element, niet zijnde een ruimte (kruipruimte, ruimte boven verlaagd plafond).


    Ruimtelijke elementen, installatietechnisch:


    1. MEP / HVAC Spaces.


    Registratieve elementen:


    1. Pand;
    2. Perceel;
    3. Oppervlakken conform NEN2580 (zoals VG/GO/BVO);
    4. Compartimenteringen (brand, woningtype, bouwnummer).


    Ruimten en oppervlakken (IfcSpace)

    Ruimten leveren belangrijke bouwwerkinformatie, die bepalend zijn voor veel andere onderdelen van het gebouw. Dit kan door verschillende betrokkenen hergebruikt worden voor de eigen werkzaamheden (bijvoorbeeld: het berekenen van de grootte van luchtkanalen door een installateur).

    Het toevoegen van informatie aan een ruimte wordt niet van alle betrokkenen verwacht, denk bijvoorbeeld aan een wandenleverancier. Deze leverancier kan zelf wel weer informatie halen uit de ruimten die worden gescheiden door diens wanden. Denk aan brandklasse, inbraakwerendheid of gebruik (bijvoorbeeld een badkamer).


    Gebruik

    Spreek van tevoren met elkaar af hoe je ruimten en oppervlakken wilt gebruiken. Het gebruik dicteert immers aan welke spelregels zoals wet- en regelgeving, deze moeten voldoen, bijvoorbeeld het hanteren van nationaal geldende regels voor het bepalen van oppervlakken. Een ruimte heeft een naam (Name) en een type (ObjectType). Bij een naam kun je denken aan toilet of woonkamer. Deze twee namen hebben ieder een andere functie; ze zijn van een ander type. Het type is de gebruiksfunctie volgens het geldende bouwbesluit thans Bbl. In de voorbeelden toilet en woonkamer zijn dat respectievelijk ‘toiletruimte’ en ‘verblijfsruimte’.


    Zonering (IfcZone)

    Door ruimten te groeperen in zones kunnen filters gemaakt worden. Zo is een woning een verzameling klassieke ruimten en Bbl begrippen zoals:


    1. Keuken=verblijfsruimte;
    2. Kast=onbenoemde ruimte;
    3. Wc=toiletruimte;
    4. Hal=ruimte waardoor een verkeersroute voert;
    5. Meterkast=technische ruimte;
    6. Woonkamer=verblijfsruimte;
    7. Garage=buitenberging voor het stallen van motorvoertuigen;
    8. Badkamer=badruimte;
    9. Slaapkamer=verblijfsruimte;
    10. Overloop=ruimte waardoor een verkeersroute voert;
    11. Zolder=onbenoemde ruimte;
    12. Tuin=buitenruimte.


    Termen die in het Bbl worden gebruikt voor ruimten en opstelplaatsen zijn:


    1. verblijfsgebied, onderverdeeld in verblijfsruimten zoals
      1. Keuken;
      2. Woonkamer;
      3. Slaapkamer;
    2. Toiletruimte;
    3. Badruimte;
    4. Buitenruimte;
    5. Buitenberging;
    6. Opstelplaats voor een aanrecht;
    7. Opstelplaats voor een kooktoestel;
    8. Opstelplaats voor een verwarmingstoestel;
    9. Opstelplaats voor een warmwatertoestel.


    Door elk van deze ruimten te voorzien van een naam (Name) is het mogelijk om alle ruimten van één woning, bouwwerk met een woonfunctie, apart te selecteren. Sommige zones komen vaker voor, zoals bij een bepaald woningtype of typologie. Namen van zones mogen niet nietszeggend zijn, zoals ‘A’. Hiervoor dient de type-eigenschap ObjectType. Daarin wordt aangegeven dat de naam ‘A’ bij het ObjectType ‘woningtype’ hoort. Een woonkamer als verblijfsruimte is bijvoorbeeld onderdeel van een verblijfsgebied, bouwnummer, woningtype, (sub)brandcompartiment en/of gebouwdeel. Elke zone heeft een naam en bijbehorend type waarin dit staat omschreven. Elke ruimte kan daarmee deel uitmaken van meerdere zones. Etc.


    4.2 Installatietechnische systemen


    1. Groepeer installatietechnische objecten die tot hetzelfde systeem behoren wanneer van toepassing in een IfcSystem.


    Wat zijn de systemen?

    Deze afspraak is bedoeld om de onderlinge relatie tussen installatietechnische objecten inzichtelijk te krijgen binnen het BIM, beredeneerd vanuit installatietechnische systemen (wat in IFC onder IfcSystem valt).

    Een systeem is een georganiseerde combinatie van gerelateerde installatieonderdelen, die samengesteld voor een gemeenschappelijk doel of functie een dienst verlenen. Een systeem is dus een functioneel gerelateerde verzameling van producten. De IfcSystem is een relatiedefinitie of groeperingsrelatie.


    Onderscheid

    Verschillende typen onderdelen worden met elkaar gegroepeerd met behulp van een IfcSystem. Bijvoorbeeld bron+distributie+afgiftepunt worden met elkaar gegroepeerd met de relatiedefinitie IfcSystem. We onderscheiden drie soorten installatietechnische objecten:

    Bron

    Bijvoorbeeld: een electraverdeelkast, luchtbehandelingskast, warmtepomp:


    1. Een electra verdeelkast is bijvoorbeeld een IfcElectricDistributionBoard;
    2. Een luchtbehandelingskast opgebouwd uit meerdere onderdelen is bijvoorbeeld een IfcEnergyConversionDevice (WTW) IfcFlowMovingDevice (Ventilator);
    3. Een warmtepomp is bijvoorbeeld een IfcEneryConversionDevice.


      Distributie

      Bijvoorbeeld: leidingen, kanalen en kabels:


      1. Leidingen zijn IfcFlowSegment en IfcPipeSegment;
      2. Kanalen zijn IfcFlowSegment en IfcDuctSegment;
      3. Kabels zijn IfcFlowSegment en IfcCableSegment.


      Afgiftepunten

      Bijvoorbeeld: roosters, wandcontacten, armaturen, toiletpotten.


      1. Afgiftepunten zijn alle objecten die een vloeistof, gas of elektriciteit nodig hebben om de beoogde functie uit te voeren;
      2. Toiletpotten zijn IfcFlowTerminal en hebben water nodig en leveren iets naar het riool;
      3. Vanuit een afgiftepunt worden gegevens doorgegeven aan het IfcSystem over bijvoorbeeld luchthoeveelheid.


      4.3 Dragend/niet dragend


      1. Geef bij de objecten wanneer van toepassing aan of de eigenschap LoadBearing, dragend of ondersteunend, True of False is.


      LoadBearing

      Als projectteam wil je kunnen filteren welke onderdelen bijdragen aan de standzekerheid, sterkte en stabiliteit, van een bouwwerk. De eigenschap LoadBearing (dragen=TRUE / niet-dragend=FALSE) geef je alleen mee aan de primaire (dragende) en secundaire (ondersteunende)  constructieve onderdelen. Een voorbeeld:


      1. Primaire constructieve onderdelen die wel bijdragen aan de standzekerheid van het gebouw hebben dan voor de LoadBearing-parameter de waarde TRUE;
      2. Secundaire constructieve onderdelen die niet bijdragen aan de standzekerheid van het gebouw (zoals bijvoorbeeld UNP-randregels rond een overheaddeur) hebben dan voor de LoadBearing-parameter de waarde FALSE. Logisch want dat zijn geen constructieve onderdelen dus een vreemd voorbeeld. Een secundair constructief onderdeel is volgens opvatting auteur een ondersteunende wand bij bijvoorbeeld een klassieke 3 -punts oplegging.


        Maatgevend

        Zijn elementen deels dragend en worden ze niet opgedeeld gemodelleerd, dan geldt het dragende deel als maatgevend. Let op: ook bij bestaande bouw moet goed onderscheid worden gemaakt tussen dragend en niet dragend. Een binnen spouwblad op de gevel kan zowel dragend als niet dragend zijn, afhankelijk van het bouwsysteem.


        Uitgangspunt

        Je geeft de eigenschap LoadBearing bij voorkeur mee aan elementen uit de volgende NL-SfB hoofdstukken:


        1. 13 Vloeren op grondslag;
        2. 17 Paalfunderingen;
        3. 21 Buitenwanden;
        4. 22 Binnenwanden;
        5. 23 Vloeren;
        6. 24 Trappen en hellingen;
        7. 28 Hoofddraagconstructies;
        8. 0-  Indirecte projectvoorzieningen (tijdelijke constructieve voorzieningen als stutconstructies, stempels, etc.).


        Tip: IFC2x3Tc1: IfcPile heeft geen LoadBearing eigenschap in de Pset_PileCommon. Wanneer je wel wilt aangeven dat deze funderingspaal (wel of juist niet) constructief dragend is, dien je IFC4 te gebruiken of dit aan te geven in een eigen PropertySet. Praktijkvoorbeelden:


        1. De use case Kalkzandsteen biedt inzicht in hoe je in een ILS om kunt gaan met dragende en niet dragende kalkzandsteenonderdelen.
        2. De use case Staalconstructie biedt inzicht in hoe je in een ILS om kunt gaan met dragende en niet dragende staalconstructies.


          4.4 Inwendig/uitwendig


          1. Geef bij de objecten wanneer van toepassing aan of de eigenschap IsExternal (uitwendig) True of False is.


          IsExternal

          De eigenschap IsExternal wordt gemarkeerd als TRUE (buiten/uitwendig) of FALSE (binnen/inwendig) om een grove demarcatie te maken in de modellen. Denk aan materiaalconservering en de mogelijkheid om de thermische schil te scheiden van het casco voor bijvoorbeeld planning (wind-, en waterdicht) en bouwfysische berekeningen.


          Is een object IsExternal:TRUE, dan kan dat gevolgen hebben:


          1. In relatie tot materiaal:
            1. staal en hout = TRUE: andere conservering nodig
            2. beton = TRUE: gevolgen voor milieuklasse
          2. Buitengevelpakket: andere bouwfysische berekeningen
          3. Voor gebruik in een planning: bouwvolgorde bepalen (LoadBearing eerst, dan wind- en waterdicht)


            Vuistregels

            Er zijn verschillende manieren om IsExternal te beredeneren. Als vuistregel kan worden aangehouden: beredeneer vanuit de ruimtefunctie waaraan het object grenst of waarbinnen het object zich bevindt. Een andere nuttige vuistregel: gebruik IsExternal voor objecten met materialen die een mate van conservering behoeven, zoals metalen, beton, hout en kunststoffen.


            Het Bbl spreekt generiek over "uitwendige scheidingsconstructie", welke kan bestaan uit:


            1. Gevel=IfcWall;
            2. Dak=IfcRoof;
            3. Begane grondvloer=IfcFloor.


            Tip: Thermische isolatie is altijd IsExternal=TRUE.


            4.5 Brandveiligheid


            1. Verwerk bij objecten wanneer van toepassing WBDBO-waardes én brandwerendheid m.b.t. bezwijken;
            2. Gebruik de eigenschap FireRating voor de WBDBO-waarde.


              Prestatie-indicatoren voor brandveiligheid

              Om uniformiteit en consistentie in de aspectmodellen te creëren zodat de aspectmodellen en hun IFC-extracten eenduidig op een project bruikbaar zijn. Dit biedt vervolgens meerdere mogelijkheden zoals het filteren op bouwlaag.


              Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO)


              De eigenschap FireRating geeft invulling aan de waarde van weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO). Op projectniveau moeten alle betrokken partijen inzicht krijgen in de brandscheidingen tussen verschillende (sub)brandcompartimenten. Het verwerken van de juiste waarde van de eigenschap FireRating is daarom noodzakelijk.


              Weerstandstijd tot bezwijken

              Weerstandstijd tot bezwijken is een maat voor de tijd die een constructie heeft, voordat deze bezwijkt onder invloed van een brand. Constructieve instabiliteit garandeert namelijk geen standhouding van brandscheidingen, maar heeft invloed op de standhoudingsduur van constructies.


              Verwerking

              Bij het invullen van het thema brandveiligheid, zijn er daarom minimaal twee eigenschappen nodig: één voor WBDBO en één voor constructieve brandveiligheid. In de toekomst kan dit aangevuld worden met bijvoorbeeld de eigenschappen brandcriteria en vlambaarheid.


              Voorbeeld

              Een mogelijke invulling kan zijn: het toekennen van twee eigenschappen (i.p.v. één):


              1. WBDBO verwerk je in de property FireRating. Dit is een officiële eigenschap van BuildingSMART. Vul hier alleen de waarde in aantal minuten in: 30, 60, 90;
              2. Er is geen officiële eigenschap van BuildingSMART voorweerstandstijd tot bezwijken. Hiervoor is het mogelijk om zelf een eigenschap aan te maken, bijvoorbeeld: FireRatingR.


                Tip: Leeswijzer Brandwerende Eisen

                Brandwerende eisen kunnen verschillen binnen één element. Denk aan een wand die voor een deel een corridor van een woning scheidt (WBDBO = 30) en voor een deel twee woningen scheidt (WBDBO = 60). De leeswijzer Brandwerende Eisen in afbeelding 4.5.1 geeft een handreiking hoe hiermee om te gaan.


                4.6 Bouwfysische eigenschappen


                1. Verwerk de relevante bouwfysische eigenschappen in de objecten.


                Bouwfysica

                Bouwfysica is een belangrijk onderdeel van het integraal ontwerp. Het verwerken van het bouwfysisch advies in de aspectmodellen zorgt ervoor dat de informatie beter vindbaar en daardoor bruikbaarder wordt voor de rest van de keten.


                Fysische eigenschappen

                Bouwfysica is de ‘fysica van de gebouwde omgeving’: de fysische aspecten van de gebouwde ruimte, van gebouwconstructies en installaties. Deze fysische aspecten zijn licht, warmte, lucht, vocht en geluid. Voor deze aspecten zijn door BuildingSMART Propertys gedefinieerd die hiervoor gebruikt dienen te worden.


                Voorbeeld

                Het toekennen van eigenschappen kan er bijvoorbeeld als volgt uitzien:


                1. AcousticRating (geluidwerendheid);
                2. ThermalTransmittance (U-waarde);
                3. SolarHeatGainTransmittance (ZTA waarde);
                4. Translucency (lichtdoorlatendheid).


                  Tip: Leeswijzer Bouwfysische eigenschappen


                  Bouwfysische eisen kunnen verschillen binnen één element. Denk aan een wand die voor een deel binnen, en voor een deel buiten staat. De eis voor de Rc-waarde is verschillend binnen deze wand. Dit element heeft een prestatie-eis voor de Rc-waarde maar ook een werkelijke U-waarde, van elk onderdeel in deze wand die opgeteld ten minste de vereiste U-waarde moet hebben. Beide waarden kunnen niet tegelijk voorkomen in één aspectmodel, maar wel in de samenvoeging van aspectmodellen. De leeswijzer Bouwfysische Eisen in afbeelding 4.6.1 geeft een handreiking hoe hiermee om te gaan.


                  4.7 Materiaal


                  1. Voorzie alle objecten van een materiaal (IfcMaterial);
                  2. Kies bij samenstellingen het dominante materiaal;
                  3. Wees terughoudend met aanvullende eigenschappen in de naamgeving van het materiaal.


                    Identificatie

                    Ieder object heeft een eigenschapsrelatie met een materiaal. Weten van welk materiaal een object is gemaakt, zorgt ervoor dat er gecontroleerd kan worden of het voldoet aan de gestelde (esthetisch, fysische en onderhouds-) eisen. Het kunnen identificeren van materiaal is ook belangrijk voor onder andere visualisatie, materialenpaspoort en inkoop.


                    Losse materialen

                    In IFC zijn losse materialen gekoppeld aan het element. Wanneer dit niet het geval is, kun je het dominante materiaal kiezen. Denk aan een translucente kunststofafdekkap of het witte aluminium van een luchtbehandelingskap. Let extra goed op bij samengestelde objecten, zoals HSB-wanden of verlichtingsarmaturen: indien de losse onderdelen aparte materialen hebben, worden deze als zodanig geëxporteerd naar IfcMaterial.


                    Naamopbouw

                    Prestatie-eisen worden bij voorkeur niet opgenomen in de  materiaalnaam maar kan soms ten behoeve van de classificatie. Dit zijn separate eigenschappen die toegepast worden op het element. Bijvoorbeeld: een wand, die een 60 minuten WBDBO-eis heeft, kan in eerste instantie kalkzandsteen zijn en tijdens het proces worden aangepast in beton. De WBDBO-eis van 60 minuten blijft van toepassing op dit ene exemplaar van de wand. Het is nu mogelijk om dit te veranderen door het wandtype aan te passen of alleen het materiaal. Elementencoderingen (zoals NL/SfB Tabel 1) worden niet opgenomen in het materiaal. Op deze manier kan een materiaal zoals hout toegepast worden in een binnenwandopening, maar ook in een buitenwandafwerking of hoofddraagconstructie.


                    Voorkom dubbele informatie

                    Fabrikant en leverancier worden ieder op een andere plaats ingevuld, zodat ze kunnen worden geëxporteerd naar PsetManufacturerTypeInformation – Manufacturer. Een veel toegepaste uitzondering hierop is kleur: binnen het IFC-schema zijn er geen eigenschappen beschikbaar waarmee kleur en afwerking worden aangegeven. Daarnaast worden materialen binnen de aspectmodellen vaak gebruikt om het bouwwerk te visualiseren. In het algemeen adviseren wij: houd het zo eenvoudig en uniform mogelijk en houd rekening met sortering.


                    Tip: werk volgens de standaard NAA.K.T.


                    Hét ezelsbruggetje voor eenduidige materiaalbenaming.


                    Eenduidig samenwerken vraagt om eenduidige materiaalbenaming. Daarom is er een standaard ontwikkeld waarvan de bibliotheek zó helder en eenvoudig is dat die voor iedere BIM-gebruiker duidelijk is. Een eenduidige materiaalbenaming, generiek genoeg om branche breed toe te passen en specifiek genoeg om van toegevoegde waarde te zijn. Het aanhouden van een vaste volgorde in de naamgeving zorgt voor betrouwbare data. Maar hoe onthoud je die volgorde? Simpel, met het ezelsbruggetje NAA.K.T.: NAAm_Kenmerk_Toepassing. In drie makkelijk te onthouden stappen leg je de essentie van een materiaal voortaan altijd helder vast. Bekijk hier de NAA.K.T. standaard.


                    4.8 Projectspecifiek


                    1. Bepaal projectspecifiek welke informatie nodig is voor de beoogde BIM-toepassingen en projectdoelstellingen.


                    Optimaliseren

                    Het is nodig om projectspecifiek na te denken over de informatiebehoefte. De BIM-basis ILS alleen is niet voldoende om alle projectdoelstellingen te behalen. Leg daarom voor een optimale samenwerking en het beste resultaat met het projectteam vast wie welke informatie waar en wanneer deelt.

                    Denk allereerst goed na over de projectdoelstellingen en hoe het proces georganiseerd gaat worden. Door te bepalen welke BIM-toepassingen kunnen bijdragen de projectdoelstellingen te halen, wordt duidelijk in welke mate informatie verwerkt moet worden in de aspectmodellen. Afhankelijk van de betrokken organisaties bij het project kunnen deze BIM-toepassingen bepaalde voorwaarden met zich meebrengen. Kijk bijvoorbeeld naar de BIM-toepassingen op BIM Loket, thans digiGO.


                    Voorbeelden projectspecifieke ILS

                    In de markt zijn er meerdere ontwikkelingen die als basis kunnen dienen voor het opstellen van een project specifieke ILS. Voorbeelden van mogelijke uitwerkingen:


                    1. Geo-locatie: Wordt doorgaans gebruikt om de situatie van het bouwwerk te bepalen en om locatie afhankelijke studies te verrichten, zoals een zonnestudie. Het onderling coördineren van de aspectmodellen is erg belangrijk, vandaar dat dit in hoofdstuk 3 is opgenomen. Geo-locatie is niet noodzakelijk voor de samenvoeging van aspectmodellen.
                    2. Status: Iedere bouwopgave kent een tijdsaspect, waarbij de status van de objecten inzicht geeft. Deze status kan veranderlijk zijn over tijd. Een project begint met een opname van de bestaande situatie en eindigt met een as-built situatie. Deze as-built wordt vervolgens weer bestaand.
                    3. Eigenschappensets: Benoem en leg uit welke projectspecifieke informatie, zoals eigenschappen (Propertys), eigenschappensets ((Custom)PropertySets) en hoeveelheden (QuantitySets) je aanvullend aanlevert.


                    In het OSS kunnen items uit de BIM basis ILS overgenomen via een ex-import functie.


                    Bimcollab Zoom

                    BIMcollab Zoom (BCZ) van systeemhuis KUBUS BV is een gratis IFC viewer, met beperkte mogelijkheden,  welke model checking biedt geïntegreerd met clash- en issuemanagement om efficiënt teamwerk mogelijk te maken met modellen van hoge kwaliteit als resultaat. Met deze applicatie kun je ook een IFC (2x3) bestand uitlezen en onder meer bekijken welke propertys aan een object/component/entiteit gekoppeld zijn.


                    Bouwdeel

                    Volgens opvatting Ecoquaestor geldt:


                    1. Elementcluster       = clustering van Variant-Elementen naar bv Gevel=XX.XX + YY.YY+ZZ.ZZ etc. lijkend op een IFC entiteit als Wall. Abusievelijk door sommigen een Bouwdeel genoemd daar waar Gebouwdeel beter ware geweest volgens opvatting auteur.
                    2. X-.--.--                         = Elementgroep, hoofdgroepen van elementen;
                    3. XX.--. --                       = Element;                                                                                                                                                                                              
                    4. XX.X-.--                       = Variant Elementengroep, doch afwijkend van de reguliere NL/SfB, tabel 1,  zoals bij digiGO ligt.
                    5. XX.XX.--                     = Variant Element, doch afwijkend van de reguliere NL/SfB, tabel 1, zoals bij digiGO ligt. 


                    Volgens Ecoquaestor geldt dat achter hun oplossingsgerichte afwijkende variant element, het Bouwdeel, zit welke bestaat uit:


                    1. Een materiaalcode en naam;
                    2. Een activiteitcode en naam, meestal een nieuwbouwactiviteit zoals aanbrengen.


                    Volgens Ecoquaestor geldt dat achter hun oplossingsgerichte Bouwdeel de reguliere STABU-2 kortteksten komen te zitten.


                    De auteur van dit schrijven kan zich niet vinden in deze benaderingswijze omdat:


                    1. De aanpassing door Ecoquaestor van tabel 1 uit de NL/SfB verwarrend is;
                    2. Het Bouwdeel een soort van gebouwconstante is, waar nog niet de activiteit in besloten zouden moeten zitten. Die zijn namelijk nogal divers gezien de levensduur van een gebouw. Eerst aanbrengen om het Bouwdeel te krijgen, daarna bv een conditiemetingen doen zoveel jaar na de oplevering om de staat te bepalen, dan de ingreep bepalen en dat, vaak geclusterd (MJOP), uitvoeren. Tenslotte wordt het Materiaal na 75 jaar gedemonteerd uit het Bouwdeel (ook een activiteit) voor hergebruik.  


                    Een andere oplossing is om van Variant Element naar Bouwdeel te komen is:


                    1. de NAA.K.T. naam of code achter de variant element te zetten, zoals in de BIM-Basis ILS of;
                    2. door koppeling van tabel 3 uit de NL/SfB achter de variant element te zetten.


                    Je hebt dan echter geen gradatie tussen het Bouwdeel en haar Componenten tenzij je de componenten noemt in de hoofdbouwstof specificatie zoals tapijtlijm als secundaire bouwstof bij de primaire bouwstof tapijt.


                    Volgens de onduidelijke oude leer van de oorspronkelijke NL/SfB geldt:

                    Elementcluster =Clustering van Variant-Elementen naar bv Gevel;

                    X-.--.--                  =Elementengroep

                    XX.--.--                = Element, bijvoorbeeld een Buitenwand en Buitenwandopening;

                    XX.X-.--               =Variant Elementengroep, bijvoorbeeld dragend en niet dragend en gevuld met deuren, gevuld met ramen;

                    XX.XX.--             =Variant Element (STAGG), wordt gebruikt in de BIM-basis ILS, dit staat thans te boek als de elementenmethode, bijvoorbeeld Daken,                                constructief, vlakke daken en Daken, constructief, hellende daken;

                    XX.XX.X-           =Sub-Elementengroep (verdere verdeling naar Functie, bv H&S bij schuiframen (31.24)

                    XX.XX.XX          =Sub Element, verdere verdeling naar type of soort (kan materiaalnaam in voorkomen)


                    De benadering was de auteur van dit stuk niet bekend en wordt gevonden in documenten in zijn archiefkast.


                    Insteek Aspectibus:

                    Aspectibus stelt dat de taak/activiteit, in tegenstelling tot Ecoquaestor, pas in beeld moet komen na het bouwdeel en eventuele component. Het Bouwdeel is enkel te zien als het fysieke en gematerialiseerde variant-element. Reden daarvoor is dat je op en aan het bouwdeel en component allerhande werkzaamheden kunt koppelen zoals de activiteiten/taken verwijderen, slopen, demonteren, aanbrengen, repareren, opschuren, schilderen, boenen, afnemen etc. waarvan een aantal te beschrijven zijn met de STABU-2 besteksystematiek. Zie bestekpost


                    In IFC is er geen expliciete  1 op 1 relatie met de de NL/SfB, tabel 1, de Elementenmethode. De modelleur kan (moet) ten behoeve van de BIM-basis ILS de variant-element als variabele (property) meennemen. Enkele entiteiten die de IFC kent om de SBS in het OSS invulling te geven zijn:


                    1. IfcBuilding: Wordt gebruikt om geometrische en niet-geometrische informatie (Technische Specificatie) over het Gebouw vast te leggen en te structureren.;
                    2. IfcBuildingElement: Wordt gebruikt om van een Gebouw een fysiek onderdeel aan te duiden. Een fysiek element doch nog niet gematerialiseerd: , Zoals Wand. van een Gebouw is een Wand dus een fysiek element doch nog niet gematerialiseerd element!
                    3. IfcBuildingElementComponent: Wordt gebruikt om van een Gebouw een fysiek subonderdeel van een fysiek onderdeel aan te duiden. Een fysiek subelement van een fysiek element doch nog niet gematerialiseerd, zoals Deur in Wand. Deur is dus een Fysiek subelement van fysiek element doch een niet gematerialiseerd subelement!;
                    4. IfcElementPart: Een afzonderlijk deel van een bouwelement binnen een gebouw vertegenwoordigt. Het wordt gebruikt om complexe bouwelementen op te splitsen in individuele onderdelen voor gedetailleerde modellering en specificatie. Bijvoorbeeld, binnen een deur kan een scharnier een afzonderlijk onderdeel zijn dat wordt vertegenwoordigd door een IfcElementPart-object. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Elementonderdeel";
                    5. IfcGroup: Vertegenwoordigt verzamelingen van objecten met een specifiek doeleinde;
                    6. IfcElement: Vertegenwoordigt individuele bouwelementen binnen een gebouw, zoals muren, vloeren, deuren, ramen, trappen, enzovoort. IfcElement wordt gebruikt om gedetailleerde informatie over deze elementen vast te leggen, zoals hun geometrie, materiaal, eigenschappen en relaties met andere elementen binnen het model. Dit concept maakt het mogelijk om een volledige en nauwkeurige digitale representatie van een gebouw te creëren, wat waardevol is voor ontwerp-, constructie- en onderhoudsprocessen. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Element", de 1e 2 cijfers uit de NL/SfB tabel 1;
                    7. IfcElementPart: Een afzonderlijk deel van een bouwelement binnen een gebouw vertegenwoordigt. Het wordt gebruikt om complexe bouwelementen op te splitsen in individuele onderdelen voor gedetailleerde modellering en specificatie. Bijvoorbeeld, binnen een deur kan een scharnier een afzonderlijk onderdeel zijn dat wordt vertegenwoordigd door een IfcElementPart-object. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Elementonderdeel".


                    In een bouwkostenraming (NEN 2699) kunnen kosten worden gegroepeerd op basis van elementen (cluster) zoals funderingen, structuur, gevel, dak, installaties, enzovoort. Deze elementgroepen bieden een gestructureerde manier om kosteninformatie te presenteren en maken het mogelijk om specifieke kostenposten te identificeren en te analyseren binnen het grotere geheel van een bouwproject. Deze cluster hebben wel verwantschap met een aantal IFC entiteiten.


                    Bouwdeelnaam

                    Volgens insteek Aspectibus is de naam van het bouwdeel een samenstelling van de:


                    1. Variant-Elementnaam conform de elementenmethode met de NAA.K.T materiaalbenaming (wat een combi is van Naam, Kenmerk en Toepassing) of;
                    2. de Ifc BuildingElement naam met de property Buildingmaterial naam of;
                    3. Variant-Elementnaam conform de NL/SfB tabel 1 met tabel 3, constructiemiddelen, eveneens uit de NL/SfB.


                    Bouwdeelcode

                    Volgens insteek Aspectibus is de code van het bouwdeel de samentrekking van de code behorende bij de namen als hiervoor geopperd.

                    Bijvoorbeeld bouwdeelcode 43.22.e2 is dan de lezen als bouwdeelnaam vloerafwerkingen, niet verhoogd, bekledingen van marmer. Op deze wijze was vroeger de NBD de Nederlandse Bouwdocumentatie ingericht en later ook de Nijgh periodieken Aan de bouwdeelcode en naam dient nog een locatieparameter te worden toegevoegd.


                    Definitief van het begrip Bouwdeel welke in omloop zijn/waren:


                    1. Zelfstandig en aanwijsbaar deel van een element, onderscheiden naar samenstelling of constructiewijze, bestaande uit een of meer componenten waaraan technische eigenschappen en een onderhoudshistorie kunnen worden gerelateerd, bijvoorbeeld wandafwerking van behang (NEN 2767)
                    2. een afzonderlijk element of onderdeel van een bouwwerk dat wordt beoordeeld op zijn conditie en functionaliteit.
                    3. Een bouwdeel heeft meestal een specifieke functie binnen het bouwwerk en kan worden geïdentificeerd, beschreven en geclassificeerd op basis van verschillende criteria, waaronder materiaal, locatie en eigenschappen (had en heeft het). (staat) (NEN 3699)
                    4. een specifiek bouwdeel dat is geclassificeerd volgens de richtlijnen en definities in deze norm. Deze classificatie kan betrekking hebben op verschillende aspecten van het bouwdeel, zoals de functie, locatie, materialen, afmetingen, enzovoort. (NEN 2660);
                    5. Uit bouwstoffen samengesteld onderdeel van een bouwwerk, met een bepaalde, zelfstandige functie (NEN 3699);
                    6. Concreet object met een specifieke prestatie, gedefinieerd door de aard van de technische oplossing en constructiewijze.

                      Hiermee worden de (concrete) onderdelen van een (bouw)werk aangeduid die op basis van een geleverde prestatie invulling geven aan een of meer verlangde functies en tevens kunnen worden onderscheiden naar samenstelling of constructiewijze, bijv. aluminium vliesgevel, gewapend elementenvloer van beton of warmwaterverwarmingsinstallatie. (NEN 2660)


                    Definitief van het begrip component welke in omloop zijn/waren:


                    1. is een bredere term die verschillende soorten onderdelen in verschillende contexten kan omvatten, terwijl "bouwdeel" specifiek verwijst naar de onderdelen van een bouwwerk binnen de bouwsector. Bouwdelen kunnen worden beschouwd als een specifiek type componenten binnen de context van de bouw. (GPT)
                    2. In het kader van bouwinformatiemodellering (BIM), worden "bouwdelen" in een IFC-model gebruikt om verschillende fysieke componenten van een gebouw te vertegenwoordigen.(GPT)
                    3. In een Industry Foundation Classes (IFC) model wordt een "bouwdeel" vaak aangeduid als "IfcBuildingElement" of "IfcElement". Dit zijn generieke termen die worden gebruikt om verschillende fysieke componenten van een gebouw te vertegenwoordigen, zoals muren, vloeren, plafonds, kolommen, deuren, ramen, trappen, enzovoort. (GPT)


                    In de BIM basis ILS is volgens opvatting auteur onjuist het begrip Bouwdeel gebruikt voor het begrip Elementcluster zoals een Gevel. Gebruik van het begrip Gebouwdeel ware beter geweest daar dat zich beter voegt in de objectenboom na het object Gebouw.


                    In het OSS is een sterke voorkeur voor het NIET gebruiken van de aggregatie conform de NEN 2699 daar deze niet gebaseerd is op objecten zoals bedoeld in de SBS van SE.


                    Bouweenheid

                    Volgens de (NEN 2660) een uitvoeringseenheid. Bouweenheden worden gedefinieerd op basis van hun functie en positie binnen de structuur van een gebouw. Ze kunnen worden beschouwd als de verschillende delen of elementen waaruit een bouwwerk bestaat. Bouweenheid lijkt dus qua betekenis verwantschap te hebben met:


                    1. Werkpakket;
                    2. Specialistische onderaannemer;
                    3. Gebouwdeel.


                    Bouwlaag

                    IFC entiteit "IfcBuildingStorey" is de verwijzing naar een specifiek niveau of verdieping binnen een gebouw of bouwwerk. Het komt terug in de objectenboom (SBS). Het is eveneens een belangrijk item, bouwlaagindeling en naam, in de BIM-basis ILS. Volgens de Rijksvastgoed BIM Specificatie (RBS) is een bouwlaag de groepering van alle bouwwerkelementen die bij een te onderscheiden verdieping van het bouwwerk behoren. Een Bouwwerkelement is een ruimtelijk of materieel onderdeel van het bouwwerk. Bouwwerkelementen zijn de ruimtelijke, bouwkundige, constructieve en installatietechnische elementen of componenten, alsook inventaris-, uitrustings- en inrichtingselementen.


                    Levels zijn in Revit niet alleen hoogtemarkeringen, ze zijn ook de opsplitsing van het model in de hoogte. Gebouwelementen (clusters)  worden veelal gerelateerd aan een Level. Levels kunnen worden voorzien van Views, dit wordt vaak gedaan om handig elementen te kunnen plaatsen op een Level.

                    Levels en grids vormen samen met eventuele Reference Planes als het ware het geraamte van het 3D-model en:


                    1. Levels kun je gebruiken om elementen, of een samenstel van elementen (cluster) aan te koppelen met onderkant Base en bovenkant Top;
                    2. Levels kunnen ook een View krijgen, zodat ze kunnen worden weergegeven als plattegrond (Floor plan);
                    3. Levels kun je in Revit standaard aanbrengen in een Doorsnede (Section) of Aanzicht (Elevation);
                      1. Deze Levels zijn 3D-objecten dus direct zichtbaar in alle views van het project.


                    In het OSS is het object bouwlaag een onderdeel van de objectenboom (SBS).


                    Bouwstof, constructiemiddel of productiemiddel

                    De definitie van het begrip "bouwstof" is:


                    1. In de context van NEN 2660 (Investerings- en exploitatiekosten), uitwisseling van informatie binnen de gebouwde omgeving: "materialen die worden gebruikt bij de bouw of constructie van gebouwen, infrastructuur en andere constructies.";
                    2. De UAV 2012 definieert bouwstoffen als: "de in het werk te brengen materialen, voorwerpen, onderdelen, installaties of onderdelen daarvan, grond van allerlei soort en dergelijke";
                    3. Bouwstoffen zijn de materialen in bouwdelen en componenten, als de fysieke en gematerialiseerde variant elementen. Begrotingstechnische is een bouwstof een Materiaal als onderdeel van een MAMO begrotingsregel;
                    4. Het middel.


                    In de B&U-sector kunnen bouwstoffen ingedeeld zijn conform de volgende classificaties:


                    1. NAA.K.T. (BIM-basis ILS);
                    2. ETIM, zie verderop;
                    3. Productiemiddelen, Tabel 3 van de NL/SfB (werd ooit gebruikt door de Nederlandse Bouw Documentatie (NBD);
                    4. Bouwstoffen STABU-2, B-categorie in de STABU database, is helaas enkel bekend bij STABU en haar licentiehouders daar het geen open standaard is;
                    5. IFC material, de definitie conform BuildingSMART.


                    IfcMaterial

                    Binnen IFC kan de entiteit materiaal beschreven, eventueel aangevuld met de toepassing van TypeEnumerations wanneer je verder onderscheid wilt maken binnen een deze Entity. Andere IFC entiteiten aangaande Materiaal zijn:


                    1. IfcMaterial;
                    2. IfcMaterialClassificationRelationship;
                    3. IfcMaterialConstituent;
                    4. IfcMaterialConstituentSet;
                    5. IfcMaterialDefinition;
                    6. IfcMaterialDefinitionRepresentation;
                    7. IfcMaterialLayer;
                    8. IfcMaterialLayerSet;
                    9. IfcMaterialLayerSetUsage;
                    10. IfcMaterialLayerWithOffsets;
                    11. IfcMaterialList;
                    12. IfcMaterialProfile;
                    13. IfcMaterialProfileSet;
                    14. IfcMaterialProfileSetUsage;
                    15. IfcMaterialProfileSetUsageTapering;
                    16. IfcMaterialProfileWithOffsets;
                    17. IfcMaterialProperties;
                    18. IfcMaterialRelationship;
                    19. IfcMaterialUsageDefinition.


                    Met behulp van diverse vooraf gedefinieerde verschillende attributen, zoals naam van het materiaal, is deze entiteit in het 3D-model te specificeren. Daarnaast zijn er Property Sets voor Objecten waarmee er diepgaander kan worden gespecificeerd.


                    In het OSS zijn het object bouwdeel en het materiaal 2 belangrijke items. Het OSS kan IFC bestanden uitlezen waardoor dubbel werk kan voorkomen. In het OSS kan vervolgens de Bouwspecificatiedeskundige zaken uitwerken (verrijken) waarna het weer geüpload zou kunnen worden naar het 3D-model en visa versa, het iteratieve werken zoals SE dat voor ogen heeft.


                    Bouwstoffen STABU

                    B-categorie in de STABU-2 thans online database, is in basis enkel bekend bij Ketenstandaard, de beheerder van de STABU-2 en haar STABU-licentiehouders. In de STABU besteksystematiek is de data (content) ingedeeld in diverse categorien waarvan de bouwstofcategorie een belangrijke is. Een bestekpost immers, een beschrijving van een bouwdeel van het werk, wordt gevormd uit data uit die B-categorie en de R-categorie (resultaat of prestatie), beiden dan rubrieken geheten. In beginsel is de B-categorie ingedeeld naar bouwstoffelijkheid, doch op sommige plaatsen, vanwege het gebruiksgemak, ook naar functie. Daar het geen open standaard is, wordt deze niet algemeen gebruikt en is om die reden ingehaald door NAA.K.T. Helaas, want bouwstoffen zijn al decennia lang eenduidig geclassificeerd en gecodeerd door de toenmalige Stichting STABU.


                    Bouwproduct

                    Conform de NEN 2660, uitwisseling van informatie binnen de gebouwde omgeving: Materiaal of product, zoals dat wordt toegeleverd op de bouwplaats voor de realisatie van een component. Volgens de Europese Productenverordening (CE-markering) geldt dat: "Elk product dat of elke kit die wordt vervaardigd en in de handel wordt gebracht om blijvend te worden verwerkt in bouwwerken of delen ervan, en waarvan de prestaties gevolgen hebben voor de prestaties van het bouwwerk met betrekking tot de fundamentele eisen voor bouwwerken.


                    In het OSS heeft de kolom Materiaal (PBS) de mogelijkheid om zowel merkloos als merk gebonden, invulling te geven aan de Technische Oplossing.


                    Bouwwerk

                    Conform de NEN 2660, uitwisseling van informatie binnen de gebouwde omgeving: "Gebouwd (geconstrueerd) object dat invulling geeft aan een gevraagde (huisvestings) functie. Hiermee worden gebouwde of te bouwen constructies aangeduid die één geheel vormen en een specifieke functie vervullen, bijvoorbeeld een woonfunctie."


                    De definities in het kader van de CPR, de Europese productenverordening (CE-markering): "Elk product of kit dat wordt vervaardigd en in de handel wordt gebracht om blijvend te worden verwerkt in bouwwerken of delen ervan en waarvan de prestaties gevolgen hebben voor de prestaties van het bouwwerk met betrekking tot de fundamentele eisen voor bouwwerken".


                    Breakdown structuren (#BS)

                    Het in Nederland veelvuldig gebruikte woord voor een breakdown structure is "boom" waarin een decompositie of aggregatie van zaken kan worden gevisualiseerd. Naast de bekende bomen vanuit Systems Enigineering (SE) kan men ook andere bomen bedenken waardoor er een lijst ontstaat zijnde:


                    1. SBS: Objectenboom; de decompositie van de gemodelleerde objecten;
                    2. FBS: Functieboom; de decompositie van de doel en doelstellingseisen, wat moet het kunnen, de functionele eisen;
                    3. RBS: Requirements, eisenboom, de prestatie eisen, in woord, getal en beeld;
                    4. PBS: Productenboom of middelenboom (functievuller) als onderdeel van de technische oplossing;
                    5. WBS: Activiteitenboom; de activiteiten of taken (arbeid) als onderdeel van de technische oplossing;
                    6. OBS: Organisatiestructuur, voor sortering van zaken naar werkpakketten en technieken/ambachten/werksoorten (onderaannemers);
                    7. CBS, Kostenstructuur, ten behoeve van de (project)kosten;
                    8. RiskBS: Risicostructuur, het risico;
                    9. Arbo: Risicostructuur, RI&E;
                    10. Middelenstructuur: Wie werken er aan het project, de resources;
                    11. PSBS: De projectstadia of fasenboom (zelf bedacht), de benoeming van een fase binnen het gehele proces in combinatie met het detailniveau, Level of Information Need;
                    12. CBS: Conditieboom, technische conditie (conditiescore) en niet technische conditie (reinheid en beeldkwaliteit);
                    13. TBS: Testboom en toetsboom, de gekozen (meet)methode en het meetgerei, het verifiëren of testen en valideren of toetsen.


                    In het OSS kunnen bomen onderling worden gekoppeld, daar waar nodig of aangereikt. Door bomen onderling te koppelen onstaan er triples, hiermee wordt metadata kennisdata, als onderdeel van LinkedData. Het totaal van onderlinge koppelingen noemen we een spin.


                    BREEAM

                    BREEAM staat voor "Building Research Establishment Environmental Assessment Method". Het is een beoordelingsmethode en certificeringssysteem dat wordt gebruikt om de duurzaamheid van gebouwen te beoordelen en te certificeren. BREEAM is ontwikkeld door het Building Research Establishment (BRE) in het Verenigd Koninkrijk en wordt wereldwijd erkend als een van de meest vooraanstaande beoordelingsmethoden voor duurzaam bouwen. De BREEAM-NL methode is specifiek gericht op de Nederlandse wet- en regelgeving, praktijkrichtlijnen en bouwpraktijk en kan zowel bij nieuwbouw als bij renovatie worden aangewend. Dutch Green Building Council (DGBC) is een onafhankelijke stichting die het BREEAM-NL duurzaamheidkeurmerk beheert voor Nederlandse gebouwen en gebieden.

                    Het doel, de functie, van BREEAM is zoals gezegd om de duurzaamheid van gebouwen te beoordelen aan de hand van verschillende criteria, waaronder energiegebruik, watergebruik, materialen, afvalbeheer, ecologie, vervuiling, transport, gezondheid en welzijn, en managementprocessen, waaraan prestatiecriteria zijn gekoppeld. Gebouwen worden beoordeeld op basis van hun prestaties in deze verschillende categorieën, waarbij punten worden toegekend voor het voldoen aan bepaalde duurzaamheidsstandaarden. BREEAM-certificering wordt toegekend op verschillende niveaus, variërend van "Pass" tot "Outstanding", afhankelijk van de totale prestatiescore behaald door het gebouw tijdens de beoordeling. Het certificeringsproces omvat een onafhankelijke beoordeling door gekwalificeerde BREEAM-assessoren die de prestaties van het gebouw evalueren en een rapport opstellen.

                    BREEAM-certificering wordt wereldwijd gebruikt en heeft een aanzienlijke impact gehad op de manier waarop gebouwen worden ontworpen, gebouwd en beheerd. Het stimuleert de implementatie van duurzame bouwpraktijken en draagt bij aan het verminderen van de ecologische voetafdruk van gebouwen en het bevorderen van een gezondere leefomgeving.


                    Binnen het BREEAM-certificeringssysteem worden gebouwen beoordeeld op verschillende niveaus op het gebied van duurzaamheid. Hieronder volgt een uitleg van de verschillende BREEAM-niveaus:


                    1. Pass (Pass): Dit prestatieniveau geeft aan dat het gebouw voldoet aan de basisvereisten voor duurzaamheid volgens BREEAM. Het voldoet aan een minimumniveau van de prestatie-eisen van duurzaamheid, maar heeft mogelijk nog ruimte voor verbetering;

                    2. Good (Goed): Gebouwen op dit niveau tonen een bovengemiddeld prestatieniveau van duurzaamheid. Ze hebben significante inspanningen geleverd om te voldoen aan de duurzaamheidsstandaarden van BREEAM en hebben mogelijk verschillende duurzame kenmerken en praktijken geïmplementeerd;

                    3. Very Good (Zeer goed): Gebouwen op dit prestatieniveau laten een aanzienlijk hoger prestatieniveau van duurzaamheid zien. Ze hebben uitgebreide maatregelen genomen om de impact op het milieu te verminderen en hebben mogelijk geavanceerde duurzame technologieën en ontwerpprincipes geïntegreerd;

                    4. Excellent (Uitstekend): Dit prestatieniveau vertegenwoordigt een uitzonderlijk hoog niveau van duurzaamheid. Gebouwen op dit niveau zijn voorlopers op het gebied van duurzaam bouwen en hebben mogelijk innovatieve oplossingen geïmplementeerd die verder gaan dan de standaardpraktijken;

                    5. Outstanding (Uitmuntend): Dit is het hoogste prestatieniveau van BREEAM-certificering en vertegenwoordigt buitengewone prestaties op het gebied van duurzaamheid. Gebouwen op dit niveau zijn toonaangevend in de industrie en hebben mogelijk een aanzienlijke positieve impact op het milieu en de maatschappij.


                    De niveaus zijn gebaseerd op het totale aantal punten dat een gebouw behaalt tijdens de BREEAM-beoordeling. Hoe hoger het aantal behaalde punten, hoe hoger het niveau van certificering. BREEAM-certificeringen op hogere prestatieniveaus vereisen doorgaans meer inspanningen, investeringen en toewijding aan duurzame praktijken van de kant van de gebouweigenaar en het ontwerpteam.


                    Vastgoedprojecten, het gerealiseerde gebouw en bouwkavel beoordeel je in de ontwikkel- en opleverfasen, op basis van onderwerpen in de volgende categorieën:


                    1. Management;
                    2. Gezondheid;
                    3. Energie;
                    4. Transport;
                    5. Water;
                    6. Materialen;
                    7. Afval;
                    8. Landgebruik en ecologie;
                    9. Vervuiling.


                    Het systeem kent 3 typen nieuwbouw, de scoop:


                    1. Volledig gebouw;
                    2. Casco;
                    3. Casco en centrale installaties.


                    Een volledige beoordeling omvat in ieder geval de onderdelen uit tabel 1 van NL/SfB, de zogenaamde elementenmethode, welke in Nederland de meest gebruikte methode voor de classificatie van elementen in de bouwsector is. Een vinkje in de kolom ‘Volledig gebouw’ betekent dat het element binnen het algehele kader (scope) van BREEAM-NL Nieuwbouw valt. Beoordeel je een project volgens type ‘volledig gebouw’, dan zijn alle criteria in deze scope in de te gebruiken Beoordelingsrichtlijn "BREEAM-NL Nieuwbouw 2020" van toepassing. 


                    Een doel of doelstelling (functie-eis) is bijvoorbeeld:


                    Het stimuleren van bouwprojecten in de nabijheid van lokale voorzieningen waardoor files en transport gerelateerde emissies worden gereduceerd.


                    De verifieerbare criteria (prestatie-eisen) om hieraan kunnen voldoen zijn:


                    1. Er zijn tenminste drie basisvoorzieningen aanwezig binnen een loopafstand van 500 meter vanaf de hoofdingang van het gebouw.
                    2. Minimaal één van de overige voorzieningen is aanwezig binnen een loopafstand van 500 meter vanaf de hoofdingang
                      van het gebouw.


                    BREEAM kan dus in het OSS zowel terugkomen in de:


                    1. Objecten boom (SBS), zijnde de de hoofdingang van het gebouw (object gekoppeld aan de Locatieparameters);
                    2. Functieboom (FBS), de functie(s), zoals meegenomen in het ontwerp, desgewenst geprioriteerd (MoSCoW), door wie en het gewicht;
                    3. Eisenboom (RBS), de prestatie-eisen waaraan het  moet voldoen tijdens de oplevering, desgewenst geprioriteerd (MoSCoW), door wie en het gewicht;
                    4. Risicoboom, optioneel, met generiek risico's en arbo technische risico, door wie.
                    5. Technische Oplossing(en), gefaseerd (met welk detailniveau) vervat in een technische omschrijving (detailniveau) tot een (materiegerichte) werkbeschrijving (detailniveau) alsmede parallel (iteratief) in een 3D-model. Desgewenst geprioriteerd (MoSCoW), door wie en het gewicht;
                    6. Bouwdelen of productenboom (PBS), Desgewenst geprioriteerd (MoSCoW), door wie en het gewicht;
                    7. Conditieboom, optioneel, de staat van de uitgevoerde of nog uit te voeren technische Oplossing
                    8. Verificatie- en validatie, met name door de BREEAM assessoren, door wie en het gewicht.


                    BRK

                    De Basisregistratie Kadaster (BRK) bevat informatie over percelen, eigendom, hypotheken, beperkte rechten (zoals recht van erfpacht, opstal en vruchtgebruik) en leidingnetwerken. Daarnaast staan er kadastrale kaarten in met:


                    1. Perceel:
                      1. Adres:
                        1. Straatnaam;
                        2. Huisnummer;
                        3. Postcode;
                        4. Plaats.
                    2. Perceelnummer/kadastrale aanduiding:
                      1. Code, welke kan bestaan uit hoofdletters en cijfers, de Kadastrale gemeente;
                      2. Letter, de Sectie;
                      3. Nummer
                    3. Oppervlakte;
                    4. Kadastrale grens;
                    5. De grenzen van:
                      1. Het rijk;
                      2. De provincies;
                      3. Gemeenten.


                    Deze gegevens kunnen onderdeel zijn (attributen en property) van de IFC entiteiten IfcBuilding, IfcSite en IfcProject.


                    Coins

                    In de ontwerp-, realisatie-, en onderhoudsfases van (ver)(bouw)projecten wisselen partijen heel diverse informatie uit, die wel met elkaar verbonden is. Denk aan eisen- en functiespecificaties, objectenbomen, GIS-data, 2D-tekeningen, 3D-modellen, IFC-modellen en objecttype-bibliotheken. De uitwisseling van deze informatie gaat vaak moeizaam, omdat partijen verschillende software gebruiken waardoor de informatie niet uitwisselbaar of leesbaar is. COINS (Constructieve Objecten en de Integratie van Processen en Systemen) maakt het mogelijk om data over objecten, opgeslagen in verschillende digitale formaten die voldoen aan verschillende standaarden, in onderlinge samenhang en systeemonafhankelijk uit te wisselen. Dankzij COINS kunnen partijen die software van verschillende leveranciers gebruiken gemakkelijker samenwerken.


                    Complex of Bouwcomplex

                    NEN 2660

                    Gebouwen en terreinen. Een bouweenheid van een groep panden, die met elkaar "verbonden" zijn. Verzameling van bij elkaar behorende (bouw)werken. Hiermee worden verzamelingen van bij elkaar behorende (bouw)werken aangeduid, waarbij deze verzameling een specifieke functie vervult, bijvoorbeeld luchthaven, snelweg, hoogspanningsnet of winkelcentrum.


                    Tabel 0.0 Planologische Gebieden (NL/SfB).


                    NEN 2767

                    Een complex of traject bestaat uit een verzameling samenhangende beheerobjecten die elkaar ondersteunen om een gezamenlijke functie te vervullen of in logische zin samen horen bij elkaar. 


                    Conditie (NEN 2767)

                    De technische kwaliteit of toestand (als onderdeel van de staat) van het object "bouwdeel" met/of "componenten". Een conditiemeting kan, doch niet per definitie, conform de NEN 2767 op een "objectieve" en eenduidige manier worden vastgelegd. De NEN 2767 maakt onderscheid in:


                    Conditiescore

                    De conditiescore komt tot stand door "samenvoeging" van de drie aspecten, Ernst, Intensiteit en Omvang (EIO) (zie tabel).


                    Conditiescore overall:


                    1. Uitstekende conditie, fabriekskwaliteit, een puntgaaf bouwdeel;
                    2. Goede conditie, bv hergebruikte materialen;
                    3. Redelijke conditie;
                    4. Matige conditie;
                    5. Slechte conditie;
                    6. Zeer slechte conditie.


                    Ernst van het gebrek:


                    1. Ernstig gebrek, hebben vaak ook een direct effect op de functionaliteit van het bouwkundig element oftewel het doel van het bouwdeel als ooit gekozen technische oplossing;
                    2. Serieus gebrek, zorgen voor een degradatie van het element. In de meeste gevallen is het functioneren niet of nauwelijks aangetast;
                    3. Gering gebrek, hebben geen negatief effect op het functioneren van het pand. Ze zijn alleen esthetisch. Voorbeelden van geringe gebreken zijn graffiti en vergroening.


                    Intensiteit van het gebrek:


                    1. Beginstadium;
                    2. Gevorderd stadium;
                    3. Eindstadium, Als het gebrek nauwelijks meer kan verslechteren.


                    Omvang van het gebrek:


                    1. Incidenteel (<2%);
                    2. Plaatselijk (2-10%);
                    3. Regelmatig (10-30%);
                    4. Aanzienlijk (30-60%);
                    5. Algemeen (>60%).


                    Om de omvang van het gebrek te bepalen kijkt men naar het percentage wat is aangetast is door het gebrek. Aan de hand van dit percentage plaatsen we de omvang in een van de bovengenoemde 5 niveaus:


                    Bepaling conditiescore

                    Als het gebrek ernstig is, zich bevindt in het eindstadium, maar echter een heel klein deel van het bouwdeel inneemt en het overige deel vertoont geen gebreken (dus incidenteel), krijgt dus de conditiescore 2.



















                    Bij de bepaling van de technische conditie van een woning of woningcomplex wordt vaak de conditie van alle bouwdelen in de berekening meegenomen. Dit geeft over het algemeen een te positief beeld over de ontwikkeling van de onderhoudstoestand doordat veel bouwdelen, met name de constructies en fundering, langdurig in een uitstekende conditie blijven. Beter is naast de algehele conditie van een woning of woningcomplex ook een “onderhoudsconditie” te bepalen op een selectie van bouwdelen die binnen een bepaalde periode (bijvoorbeeld 50 jaar) ook echt onderhoud behoeven. Men noemt dit de onderhoud behoevende bouwdelen.


                    IFC kent diverse entiteiten aangaande de conditie


                    IfcCondition vertegenwoordigt de fysieke of functionele toestand van een object. Het kan verschillende toestanden beschrijven, zoals nieuw, gebruikt, beschadigd of onderhoud nodig. Deze informatie is waardevol voor het beheer van de levenscyclus van objecten, van hun prestaties en het plannen van onderhouds- of renovatieactiviteiten. IfcCondition kan worden gebruikt om de huidige staat van een bouwdeel aan te geven, zoals een stenen muur of een houten balk, of het in goede staat verkeert, reparatie nodig heeft, of vervanging vereist. Deze informatie kan vervolgens worden gebruikt door belanghebbenden gedurende de levenscyclus van het gebouw voor besluitvormingsdoeleinden.


                    "IfcBuildingCondition" is een specifieke entiteit binnen het Industry Foundation Classes (IFC) schema en vertegenwoordigt de conditie of staat van een gebouw als geheel, in plaats van individuele bouwelementen.


                    IfcConditionCriterium

                    Wordt gebruikt om de criteria te definiëren die worden gebruikt om de toestand of conditie van een bouwelement, een bouwdeel feitelijk, te beoordelen. Deze criteria kunnen variëren afhankelijk van het type element en het beoogde gebruik. Ze kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op structurele integriteit (conditie score), esthetische aspecten (beeldkwaliteit), functionele prestaties etc.


                    In het OSS zijn meerdere kolommen ingeruimd voor de staat waarin het gebouw zich bevindt, namelijk op:


                    1. Conditie score op onderhoud behoevende bouwdelen conform de NEN 2767, (ernst, intensiteit en omvang);
                    2. Reinheid (schoonmaakbranche);
                    3. Beeldkwaliteit (CROW).


                    Dit is met name bij de gebruiksfase handig om dit bij een opname van een object in te vullen om daarna de gewenste ingreep, de technische oplossing, eenduidiger te bepalen. Een MJOP in aanzet. Bij restauratie en instandhouding kan dan de restauratieladder de basis zijn voor de technische oplossing, de ingreep of taak als repareren, conserveren enz.


                    Component of Bouwdeelcomponent

                    Een component of bouwdeelcomponent is een fysiek en gematerialiseerd onderdeel van een bouwdeel, zoals metalen hang- en sluitwerk bij een houten deur. Bij renovatie (klein onderhoud) kan het aanpakken van bouwdeelcomponenten vanuit financiële en organisatorische overwegingen (fasering) bewonersvriendelijker kan zijn dan complete ruimtes of woningen aanpakken (planmatig onderhoud).


                    Configuratiemanagement
                    Zorgt dat er continu een actueel en kloppend beeld is van de gemaakte afspraken. Dit door het expliciet maken, vastleggen en bewaken van de geldende stand van zaken en het vastleggen van samen overeengekomen wijzigingen daarin. Daardoor hebben betrokkenen zicht op de actuele scope van het complete systeem.

                    Configuratiemanagement is een discipline binnen projectbeheer die zich richt op het systematisch beheren van de wijzigingen aan de configuratie van een object gedurende de levenscyclus ervan. Het omvat het identificeren, controleren, documenteren en beheren van wijzigingen aan de configuratie om ervoor te zorgen dat het voldoet aan de gestelde eisen en specificaties. Enkele belangrijke aspecten van configuratiemanagement zijn:


                    1. Configuratie-identificatie: Het proces van het identificeren en vastleggen van de configuratie-items (CI's), oftewel de onderdelen van het product of systeem die moeten worden beheerd, inclusief hun versies en relaties;

                    2. Configuratiebeheerplanning: Het ontwikkelen van een plan dat de procedures en richtlijnen bevat voor het uitvoeren van configuratiemanagementactiviteiten gedurende de levenscyclus van het product of systeem;

                    3. Configuratiebeheerregistratie: Het bijhouden van een configuratiebeheerdatabase of register waarin alle configuratie-items en hun kenmerken worden gedocumenteerd, inclusief wijzigingsaanvragen en -goedkeuringen;

                    4. Wijzigingsbeheer: Het proces van het beoordelen, beheren en implementeren van wijzigingsaanvragen voor de configuratie-items, inclusief het evalueren van de impact van wijzigingen en het vaststellen van wijzigingsbeleid;

                    5. Configuratie-audits en -reviews: Het uitvoeren van periodieke controles en evaluaties van de configuratie om ervoor te zorgen dat deze consistent is met de specificaties en vereisten, en om naleving van het configuratiebeheerproces te waarborgen;

                    6. Versiebeheer: Het bijhouden van de verschillende versies van configuratie-items en het beheren van wijzigingen tussen deze versies, inclusief het labelen, controleren en archiveren van versies;

                    7. Statusrapportage en -beheer: Het verstrekken van regelmatige updates over de status van configuratie-items en wijzigingsaanvragen aan belanghebbenden, en het beheren van de goedkeurings- en implementatiestatus van wijzigingen.


                    Een configuratiemanager is verantwoordelijk voor het coördineren en uitvoeren van configuratiemanagement activiteiten binnen een organisatie of project. Deze persoon zorgt ervoor dat het configuratiebeheerproces effectief wordt geïmplementeerd en dat wijzigingen aan de configuratie op een gecontroleerde en geautoriseerde manier worden doorgevoerd.


                    CPR fundamentele eisen en essentiele kenmerken (functionele- en prestatie eisen)

                    CPR staat voor "Construction Products Regulation" (Verordening Bouwproducten) en heeft als doel om de prestaties van bouwproducten te harmoniseren en te verbeteren binnen de Europese Unie (EU). De CPR omvat een reeks fundamentele eisen die bouwproducten moeten naleven om ervoor te zorgen dat ze geschikt zijn voor hun beoogde gebruik en bijdragen aan een veilige en duurzame gebouwde omgeving, zijnde de volgende functionele eisen op productniveau:


                    1. Mechanische weerstand en stabiliteit: Bouwproducten moeten voldoende sterkte en stabiliteit bieden om de belastingen waaraan ze tijdens het gebruik kunnen worden blootgesteld, te weerstaan, dit omvat bijvoorbeeld eisen met betrekking tot de structurele integriteit van dragende constructies;

                    2. Brandveiligheid: Bouwproducten moeten bijdragen aan de preventie van brand en de verspreiding ervan binnen gebouwen beperken. Dit omvat bijvoorbeeld eisen met betrekking tot brandklassen en brandwerendheid van bouwproducten;

                    3. Hygiëne, gezondheid en milieu: Bouwproducten mogen geen schadelijke stoffen uitstoten die de gezondheid van mensen kunnen schaden of het milieu kunnen vervuilen. Dit omvat bijvoorbeeld eisen met betrekking tot de emissie van vluchtige organische stoffen (VOS) en andere schadelijke stoffen;

                    4. Veiligheid en toegankelijkheid in gebruik: Bouwproducten moeten veilig zijn voor gebruik en mogen geen onnodig risico vormen voor de gezondheid of veiligheid van mensen die ze gebruiken. Dit omvat bijvoorbeeld eisen met betrekking tot slipweerstand van vloeren en trappen, evenals toegankelijkheid voor mensen met een handicap;

                    5. Bescherming tegen geluidshinder: Bouwproducten moeten bijdragen aan het verminderen van geluidshinder binnen gebouwen en het bieden van een comfortabele leef- en werkomgeving, dit omvat bijvoorbeeld eisen met betrekking tot geluidsisolatie tussen ruimtes;

                    6. Energie-efficiëntie en warmtebehoud: Bouwproducten moeten bijdragen aan het verminderen van energieverbruik en het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen, dit omvat bijvoorbeeld eisen met betrekking tot thermische isolatie van gebouwschillen als wand, vloer en dak;

                    7. Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen.


                    Om aan de hiervoor genoemde fundamentele functionele eisen voor bouwwerken te kunnen voldoen, moeten bouwproducten een zekere prestatie hebben op bepaalde producteigenschappen, de zogenaamde "essentiële kenmerken". Deze essentiële kenmerken worden vastgesteld op basis van de beoogde toepassing en prestaties van het bouwproduct en zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat het product geschikt is voor het beoogde gebruik en voldoet aan de relevante wettelijke vereisten.

                    Enkele voorbeelden van essentiële kenmerken kunnen zijn:


                    1. Brandwerendheid: Het vermogen van het bouwproduct om de verspreiding van brand te vertragen of te voorkomen, zoals gespecificeerd in de relevante Europese normen voor brandclassificatie;

                    2. Mechanische sterkte: De capaciteit van het bouwproduct om de vereiste mechanische belastingen te weerstaan zonder structurele mislukking, zoals bepaald door tests voor mechanische weerstand en stabiliteit;

                    3. Thermische isolatie: De mate waarin het bouwproduct warmteoverdracht beperkt, gemeten door thermische geleidbaarheid of isolatiewaarden, om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren;

                    4. Waterdichtheid: De weerstand van het bouwproduct tegen binnendringend water, beoordeeld door middel van waterdichtheidstests volgens de relevante normen;

                    5. Geluidsisolatie: De mate waarin het bouwproduct geluidsoverdracht tussen ruimtes beperkt, beoordeeld door geluidsisolatietests volgens de relevante normen;

                    6. Duurzaamheid: De levensduur van het bouwproduct en het vermogen om te weerstaan aan de invloeden van weersomstandigheden, chemische belasting, veroudering en andere degradatieprocessen;

                    7. Milieuprestaties: De impact van het bouwproduct op het milieu gedurende de gehele levenscyclus, inclusief grondstoffen, productie, gebruik en verwijdering, gemeten aan de hand van milieu-impactbeoordelingen.


                    Het is belangrijk dat fabrikanten, of zij die de verantwoordelijkheid hiervan overnemen zoals importeurs, van bouwproducten de relevante essentiële kenmerken identificeren en aantonen dat hun bouwproducten aan deze kenmerken voldoen door middel van een prestatieverklaring de zogenaamde Declaration of Performance (DoP). Dit stelt bouwprofessionals in staat om weloverwogen beslissingen te nemen bij het selecteren en gebruiken van Bouwproducten.


                    In het OSS kunnen op alle object niveaus, dus niet op productniveau, functionele eisen worden gesteld (FBS) alsmede daaraan gekoppelde prestatie-eisen (RBS).


                    Tip. Laat de DOP, de "ingevulde" Annex ZA van een productfamilie terugkomen in een IFC property-set.


                    CPV code

                    De CPV-code staat voor "Common Procurement Vocabulary" en wordt gebruikt als gestandaardiseerd classificatiesysteem voor de aanduiding van Werken, Diensten en Leveringen bij inkopen/aanbestedingen binnen de Europese Unie (EU). De CPV-code bestaat uit een 8-cijferige numerieke code voor de categorie of het type inkoop. Het systeem is gestructureerd in een hiërarchie van categorieën, waarbij elke categorie is onderverdeeld in subcategorieën voor meer gedetailleerde specificatie.

                    Bijvoorbeeld, een CPV-code kan er als volgt uitzien:


                    1. Hoofdcategorie: 45000000 - Bouwwerkzaamheden;
                    2. Subcategorie: 45200000 - Compleet of gedeeltelijk bouwen en verbouwen van woningen en gebouwen;
                    3. Sub-subcategorie: 45210000 - Bouwen van woningen en gebouwen.


                    De categorie "diensten" verwijst naar een breed scala aan activiteiten. Diensten kunnen variëren van:


                    1. Professionele adviesdiensten;
                    2. Onderhoudsdiensten en logistieke diensten.


                    Voorbeeld van een CPV-code voor onderhoudsdiensten zijn:


                    1. CPV-code: 50000000-5 Beschrijving: Reparatie- en onderhoudsdiensten. Deze CPV-code vertegenwoordigt een brede categorie van reparatie- en onderhoudsdiensten. Het eerste deel van de code, "50000000", verwijst naar de hoofdcategorie van diensten voor reparatie en onderhoud. Deze categorie omvat een breed scala aan onderhoudsdiensten, variërend van gebouwonderhoud tot voertuigonderhoud en meer. Het tweede deel van de code, "-5", is een subcategorie die verdere specificaties toevoegt. In dit geval wordt het getal "5" gebruikt om diensten voor reparatie en onderhoud aan te duiden.


                    In het OSS kan De CPV code meegenomen worden bij de algemene projectinformatie en kan zodoende ook het filter zijn voor het getoonde dashboard, namelijk voor:


                    1. Werken:
                      1. Nieuwbouw;
                      2. Bestaande bouw;
                      3. Restauratie en instandhouding.
                    2. Diensten;
                    3. Leveringen.


                    CSV

                    Een CSV-bestand (door komma’s gescheiden waarden) is een speciaal bestandstype dat u in Excel kunt maken of bewerken maar ook in Revit. CSV-bestanden slaan informatie niet op in kolommen, maar door deze te scheiden door komma’s. Als tekst en getallen zijn opgeslagen in een CSV-bestand, kunt u deze makkelijk verplaatsen tussen verschillende programma's, zoals KUBUS Spexx.  CSV is naast TXT eenvoudig tekstformaat.

                    Vanuit het 3D model kan een bestand worden gegenereerd met daarin de variant element code, XX.XX, van de gemodelleerde objecten. Het bestandsformaat is ASCII ende extensie is *.TXT of *.CSV.


                    Decompositie

                    Een decompositie (ook wel ontleding) is een hiërarchische verzameling van onderdelen die zijn ontstaan door het uiteenrafelen van een systeem tot begrijpbare en kenmerkende onderdelen. Decompositie kan zowel bestaan uit:


                    1. Een hiërarchische lijst van onderdelen die feitelijk tot het systeem behoren;
                    2. Samenhangende onderdelen zonder dat deze een feitelijke verbinding hebben.


                    Bijvoorbeeld een warmwaterverwarmingsinstallatie kan worden gedecomponeerd in ketel, leiding en verwarmingslichaam, of uit welke taken een bepaalde activiteit bestaat, bijvoorbeeld draadtrekken en lasverbindingen maken zijn handelingen binnen de activiteit van het aanleggen van elektrische leidingen. Een decompositie van objecten noemen we een objectenboom (SBS), die weer gekoppeld kan zijn aan het 3D model, de geometrie.

                    Hier zijn enkele van de belangrijkste "bomen":


                    1. Object Tree (Objectenboom): Een object tree toont de hiërarchische structuur van objecten binnen een systeem. Het begint vaak met het hele systeem op het hoogste niveau, het complex of gebouwtype, en wordt vervolgens opgedeeld in steeds kleinere onderdelen op lagere niveaus, tot de bouwstof;

                    2. Function Tree (Functieboom): Een function tree toont de hiërarchische structuur van het doel of de doelstellingen die door het systeem moeten worden uitgevoerd. Het begint vaak met de hoofdfuncties, zoals in de considerans opgenomen, het algemeen gebruik of doel, van het systeem (gebouw) op het hoogste niveau en wordt vervolgens opgedeeld in meer gedetailleerde subfuncties, het specifieke gebruik;
                    3. Requirement Tree (Eisenboom): Een requirement tree (Eisenboom) van een systeem in een hiërarchische structuur van de prestatie-eisen. Het kan helpen om de onderlinge afhankelijkheden tussen verschillende vereisten te visualiseren en te beheren.
                    4. Interface Control Tree (ICT): Een ICT organiseert de interfaces tussen verschillende subsystemen en componenten van het systeem. Het helpt bij het identificeren en beheren van de interfaces en communicatiekanalen tussen verschillende delen van het systeem;

                    5. Product Breakdown Structure (bouwstof- of productenboom) (PBS): Een PBS toont een hiërarchische weergave van de fysieke en gematerialiseerde zaken van een systeem. Het is een soort shoppinglist. Het kan worden gebruikt om de structuur van het product te visualiseren en te beheren, inclusief de onderdelen, assemblages en subassemblages;

                    6. Work Breakdown Structure (WBS) (Activiteitenboom): Een WBS organiseert het werk dat moet worden uitgevoerd om een project te voltooien in een hiërarchische structuur. Het is een soort to-do-list. Het begint vaak met het project als geheel op het hoogste niveau en wordt vervolgens opgedeeld in steeds kleinere taken en activiteiten op lagere niveaus. Belangrijk is de rangschikking op basis van tijd en plaats.


                    De voorgenoemde bomen (verticale kolommen) vormen in het OSS een belangrijk onderdeel van het gekozen dashboard van werken. Ze zijn naar keuze in te voegen in een volgorde die overeenkomt het type overeenkomst, de fase en de werkvolgorde daarin. Overige telkens terugkerende bomen zijn de test- en toetsboom.


                    Derden

                    Enerzijds contractuele partijen van de opdrachtgever die niet binnen dezelfde uitvoeringsduur, zoals bij nevenaannemers wel het geval is, een werk, dienst of levering doen richting deze opdrachtgever. Hierbij kan men denken aan het hovenierswerk na de primaire oplevering of het funderingswerk voorafgaand. Deze partijen kunnen dan wel meegenomen worden in het gehele "specificatiedocument" doch daarna eruit gefilterd worden door middel van een sorteercode. Anderzijds is ook de betekenis van het begrip derden de partijen waarmee de opdrachtgever geen contractuele relatie heeft zoals omwonenden.


                    Directievoeren

                    Directievoering, UAV 2012 begrip, is het namens de opdrachtgever begeleiden van en toezien op de uitvoering van het werk conform de contractstukken. Ze vertegenwoordigt de opdrachtgever in een groot aantal zaken (niet alles) die de uitvoering van het (ver)bouwproject betreffen. Toezicht op onder meer het gebied van architectuur/bouwkunde, interieur, bouwfysica en akoestiek, landschapsarchitectuur, constructies en installaties. Tevens verzorgt de directie het opnemen van het werk zoals bij de voltooiing van het werk met de bijbehorende oplevering.

                    De directie oefent, conform hoofdstuk II, paragraaf 3, lid 6 van de UAV 2012, het toezicht uit op de:


                    1. Uitvoering van het werk;
                    2. Naleving van de overeenkomst.


                    Hiervoor laat zij zich bijstaan door 1 of meerdere technisch toezichthouders (opzichter). Uit de UAV 2012 en de kernbedingen die hierop aansluiten zijn al het overgrote deel van de geopperde taken te destilleren. Deze zouden moeten matchen met de taken als genoemd in de STB behorende bij de DNR. In de praktijk zijn het de technisch toezichthouders die de prestatie eisen verifieren. De uiteindelijke validatie, het opleveren, hierna is meer een directietaak. Zie GOTIK.


                    EcoQuaestor

                    Op de website staat: Met EcoQuaestor krijgt men niet alleen een goed inzicht in de milieu/CO2-impact en energie-effecten maar ook in de bouwkosten van een project en ziet men direct wat de effecten van verlaging van de milieu/CO2-impact en energieverbruik op de bouwkosten zijn en andersom. Ideaal voor iedereen in de bouw, waaronder architecten en bouwkostenadviseurs, maar ook handig voor gemeenten voor een correcte bepaling van milieulasten conform het bouwbesluit en van bouwleges.


                    In KUBUS Spexx is het mogelijk om een elementenbestek, via het Ecoquaestor Bouwdeel (vooralsnog enkel op deze wijze), naar de werksoort, te schrijven, in plaats van een klassiek werksoortenbestek direct, op basis van de:


                    1. EcoQuaestor Variant-Elementen, welke afwijken van de NL/SfB, tabel 1, de Elementenmethode;
                    2. EcoQuaestor bouwdelen, welke afwijken van de definitie van Aspectibus  als brug naar de STABU werksoorten (kortteksten).


                    "De elementen in EcoQuaestor zijn gecodeerd volgens NEN 2699, terwijl de specificaties van die elementen aansluiten op de coderingen van de STABU-besteksystematiek." De NEN 2699 staat voor "Investerings- en exploitatiekosten van onroerende zaken".  In deze norm staat op niveau 4 e.v. voor de omschrijving een code tussen haakjes. Dit is de code van de elementenmethode volgens de NL-SfB-codering. Alleen daar waar een directie koppeling met de NL – SfB-codering mogelijk is, is deze code in de tabel opgenomen". De NEN 2699 gaat uit van diverse op geld gebaseerde gekoppelde aggregatieniveau's namelijk:


                    1. Rubrieken;
                    2. Clusters;
                    3. Elementclusters;
                    4. Elementen;
                    5. Oplossingen;
                    6. STABU specificaties.


                    Rubrieken, niveau 1, zijn:

                    1. Grondkosten;
                    2. Bouwkosten (B);
                    3. Inrichtingskosten;
                    4. Bijkomende kosten
                    5. Onvoorzien;
                    6. Belastingen;
                    7. Financiering.


                    Rubriek Bouwkosten is opgedeeld in clusters (niveau 2):


                    1. Bouwkundige werken;
                    2. Installaties;
                    3. Vaste inrichtingen en voorzieningen;
                    4. Terrein;
                    5. Algemene uitvoeringskosten/diversen.


                    Cluster Bouwkundige werken is opgedeeld in Elementclusters (niveau 3):


                    1. Fundering;
                    2. Skelet;
                    3. Dakafbouw/dakafwerking;
                    4. Gevelafbouw/gevelafwerking;
                    5. Binnenwandafbouw/binnenwandafwerking;
                    6. Vloerafbouw/vloerafwerking;
                    7. Trappen en hellingbanen;
                    8. Plafonds binnen/buiten.


                    Elementcluster Dakafbouw/dakafwerking is opgedeeld in Elementen (niveau 4):


                    1. 27 Dakafbouwconstructies;
                    2. 37 Dakopeningen;
                    3. 47 Dakafwerkingen.


                    Element Dakafwerkingen is opgedeeld in Technische Oplossingen (niveau 5)

                    1. 47.11.20-5 Bitumineuze dakbedekking;


                    De Technische Oplossing is opgedeeld in STABU specificaties (kortteksten) (niveau 6):


                    1. 33.33.11-a BITUMINEUS DAKBEDEKKINGSSYSTEEM, LOSLIGGEND


                    Als property van een object in het 3D-model kan ingevuld worden:

                    1. Keynote en discription, de ecoquaestor code conform de NEN 2699, XX.XX.YY-Z, de code in een KUBUS elementenbestek;
                    2. Assembly code en assembly discription, de NL/SfB, tabel 1 variant element code XX.XX, de code in de BIM-basis ILS.


                    In het OSS, welke dus afwijkt van Ecoquaestor, zijn opgenomen (deel):


                    1. Ruimtes
                    2. Elementcluster (bijvoorbeeld een gevel of wand) WALL;
                    3. Elementgroep,                X
                    4. Element,                          XX, naam conform de NL/SfB, tabel 1;
                    5. Variant-elementgroep   XX.X, naam conform de NL/SfB, tabel 1;
                    6. Variant-element              XX.XX, naam conform de NL/SfB, tabel 1 en NIET volgens Ecoquaestor;
                    7. Bouwdelen                       XX.XX.NAA.K.T. (combinatie van Variant-element en Bouwstof), en NIET volgens Ecoquaestor;
                    8. Technische oplossingen met producten/bouwstoffen, hierin komen pas de activiteiten of taken als aanbrengen, verwijderen, repareren, demonteren, schoonmaken conserveren etc. etc., de STABU kortteksten.


                    Waarin de Elementgroepen in het OSS zijn (conform de NL/SfB, tabel):

                    1. 1. FUNDERINGEN;
                    2. 2. RUWBOUW;
                    3. 3. AFBOUW;
                    4. 4. AFWERKINGEN;
                    5. 5. INSTALLATIES WERKTUIGBOUWKUNDIG;
                    6. 6. INSTALLATIES ELEKTROTECHNISCH;
                    7. 7. VASTE VOORZIENINGEN;
                    8. 8. LOSSE INVENTARIS;
                    9. 9. TERREIN.


                    Elementen, conform NL/SfB, tabel 1 daarbinnen in het OSS zijn bijvoorbeeld:


                    1. 21 BUITENWANDEN;
                    2. 31 BUITENWANDOPENINGEN;
                    3. 41 BUITENWANDAFWERKINGEN;
                    4. 42 BINNENWANDAFWERKINGEN.


                    Binnen de elementen is er in het OSS weer sprake van Variant-Elementgroepen, conform de NL/SfB, tabel 1:


                    1. 21.1 BUITENWANDEN; NIET CONSTRUCTIEF;
                    2. 21.2 BUITENWANDEN; CONSTRUCTIEF.


                    Binnen de Variant-Elementgroepen is er in het OSS weer sprake van Variant-Elementen, conform de NL/SfB, tabel 1:


                    1. 21.11 BUITENWANDEN, NIET CONSTRUCTIEF, MASSIEVE WANDEN;
                    2. 21.12 BUITENWANDEN, NIET CONSTRUCTIEF, SPOUWWANDEN.


                    Uitgangspunten zijn dus de 4-cijferige  Variant-Elementen:


                    1. Vanuit het OSS, de objecten, conform SE en 3D-modelleren, van Complex tot Bouwstof waartoe Variant-Elementen, de stap voor de Bouwdelen, behoren;
                    2. Vanuit de BIM- Basis ILS het gebouw, bouwlaag, zone en ruimte, waartoe ook Variant-Elementen behoren;
                    3. Vanuit de NEN  2699, gebaseerd op aggregatie, geldelijke insteek, bij Ecoquaestor.


                    De gemene deler van de NL/SfB, tabel 1 en de Ecoquaestor/NEN 2699 zijn derhalve de 2 cijferige Elementen. Daarna lopen beide classificaties uiteen.


                    Eigenaren VvE

                    Partijen die gezamenlijk eigenaar zijn van object, zoals bij een Vereniging van Eigenaren bij een appartementencomplex met gemengd eigendom. Op deze wijze kunnen items, vaak gemeenschappelijke zaken, naar rato, bv conform een splitsingsakte, verdeeld of toebedeeld worden.

                    In een Vereniging van Eigenaren (VvE) zijn de eigenaren de leden van de VvE. Elke eigenaar van een appartement of een andere unit in het gebouw is automatisch lid van de VvE. De eigenaren zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de gemeenschappelijke delen van het gebouw, zoals de hal, het dak, de lift, eventuele gemeenschappelijke tuinen, parkeerplaatsen, enzovoort. Daarnaast kunnen er ook commissies worden gevormd binnen de VvE, bijvoorbeeld een technische commissie voor onderhoudszaken, een financiële commissie voor budgettering en financieel beheer, of een activiteitencommissie voor sociale activiteiten in het gebouw. Kortom, de eigenaren zijn de kernleden van de VvE en hebben inspraak in belangrijke beslissingen met betrekking tot het beheer en onderhoud van het gebouw.


                    In het OSS kunnen deze ook opgenomen kunnen worden als entiteit Actor, in de Actor kolom, IfcActor.


                    Eigenschap of Property

                    IFC BuildingSMART is een (database) structuur waarin ieder object een entiteit (wat voor soort object het is) waarvan er nu (anno 2024) minimaal 776 zijn. In een Entiteit wordt ook de TypeEnumeration aangegeven. Dit is om een onderscheid te kunnen maken binnen een entiteit. IFC voorziet in een set Enumerations per entity. Zo kan aan de entiteit IfcCovering de TypeEnummerations FLOORING of CEILING worden "gehangen".

                    Bij een entiteit horen attributen met properties (eigenschappen), waarvan er een aantal, in geharmoniseerde eigenschap sets (property-sets), zijn voorgeselecteerd, daar deze eigenschapsets "eigenschapsets", gelabeld met het voorvoegsel Pset_. Standaard worden objecten niet gekoppeld met individuele eigenschappen maar met sets. De extensie van een objectbeschrijving is *.ifc, een ASCII formaat. Ieder object in IFC bestaat dus uit een:


                    1. Entiteitsnaam (Entity), daar waar het object idealiter geexporteerd dient te worden;
                    2. klasse of type (TypeEnumeration);
                    3. Eigenschappen of properties, vaak via sets (propertysets/parametersets) gekoppeld;
                    4. Eigenschapswaarden.


                    In de Eigenschapsets kunnen de volgende datatypen (waarden) zijn meegenomen:


                    1. IfcGeheel getal:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat gehele getallen zonder decimalen vertegenwoordigt.
                      2. Voorbeeld: Kan worden gebruikt om het aantal verdiepingen in een gebouw op te geven of het aantal stuks ergens van.
                    2. IfcReal:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat reële getallen vertegenwoordigt, inclusief decimalen.
                      2. Voorbeeld: Wordt gebruikt om precieze afmetingen van elementen te specificeren, zoals lengte en breedte op 2 decimalen
                    3. IfcBoolean:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat logische waarden vertegenwoordigt, zoals waar/onwaar.
                      2. Voorbeeld: Kan worden gebruikt om een ​​status te bepalen, bijvoorbeeld of deuren gesloten (true) of open (false) zijn.
                    4. IfcLogisch:
                      1. Definitie: gegevenstype dat logische waarden vertegenwoordigt, vergelijkbaar met IfcBoolean.
                      2. Voorbeeld: Toegepast om logische voorwaarden in projectspecificaties weer te geven, bijvoorbeeld of een materiaal brandwerend is (waar) of niet (onwaar).
                    5. IfcIdentificatie:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat tekenreeksen vertegenwoordigt die worden gebruikt voor identificatiedoeleinden.
                      2. Voorbeeld: Kan worden gebruikt om unieke identificatiegegevens aan Bouwdelen toe te kennen, opgebouwd uit:
                        1. Variant Element code of 4 cijfers;
                        2. Materiaalcode;
                        3. Locatie:
                          1. Project 0-punt;
                          2. Survey point.
                    1. IfcLabel:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat tekenreeksen vertegenwoordigt die worden gebruikt voor naamgevingsdoeleinden.
                      2. Voorbeeld: wordt gebruikt om leesbare namen aan elementen te geven, bijvoorbeeld ‘Hoofdmuur’.
                    2. IfcText:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat tekenreeksen vertegenwoordigt die voor beschrijvende doeleinden worden gebruikt.
                      2. Voorbeeld: Wordt gebruikt om aanvullende beschrijvende informatie te geven over een specifiek object.
                    3. IfcDateTime:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat datum en tijd vertegenwoordigt.
                      2. Voorbeeld: Wordt gebruikt om het tijdstip te bepalen waarop een specifieke meting ten behoeve het  testen is uitgevoerd.
                    4. IfcDatum:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat datuminformatie vertegenwoordigt.
                      2. Voorbeeld: Kan gebruikt worden om de fysieke startdatum van het Werk op te geven.
                    5. IfcTijd:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat tijdinformatie vertegenwoordigt.
                      2. Voorbeeld: Wordt gebruikt om de duur (termijn) van een specifieke fase te bepalen, bijvoorbeeld de tijd die nodig is om de fundering te voltooien.
                    6. IfcDuur:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat een termijn vertegenwoordigt.
                      2. Voorbeeld: Toegepast om de uitvoeringsduur van het gehele bouwproject te specificeren. De UAV 2012 gebruikt het woord Termijn.
                    7. IfcTijdstempel:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat een tijdstip vertegenwoordigt, geteld in seconden sinds 1970.
                      2. Voorbeeld: Kan worden gebruikt om de datum en tijd van de laatste update van het 3D-model weer te geven.
                    8. IfcURIReferentie:
                      1. Definitie: Gegevenstype dat een unieke tekenreeks vertegenwoordigt die een logische of fysieke bron identificeert die wordt gebruikt in internettechnologieën.
                      2. Voorbeeld: wordt gebruikt voor het verwijzen naar externe materialen, zoals online opgeslagen technische specificaties.


                    In het OSS kan in de kolom PBS (producten) of materiaalboom bijbehorende IfcEntiteiten en hun attributen gekoppeld worden, dus met hun:

                    1. klasse of type;
                    2. eigenschappen;
                    3. eigenschapwaarden.


                    Element

                    Een Element is:


                    1. Aanwijsbaar deel van een beheerobject dat uitsluitend op basis van de verlangde functie wordt onderscheiden en bestaat uit één of meerdere bouwdelen, bijvoorbeeld installaties, constructies of afscheiding (NEN 2767);
                    2. Abstract object met een specifieke functie, gedefinieerd zonder de aard van de technische oplossing of constructiewijze. Hiermee worden de (abstracte) onderdelen van een (bouw)werk aangeduid die uitsluitend op basis van een verlangde functie worden onderscheiden, bijvoorbeeld ruimtescheiding, draagconstructie, verlichting, verwarming, beveiliging. (NEN 2660);
                    3. Fysiek onderdeel of een verzameling van fysieke onderdelen van een gebouw, gekenmerkt door het zich gedragen overeenkomstig de vereiste functionele prestatie, in het bijzonder gebruikt in de elementenmethode. (NEN 2699).
                    4. De bouwstenen van een 3D-model. Ze vertegenwoordigen de echte componenten die een ontwerper aan het model toevoegt. Sommige elementen, zoals muren, ramen en balken, zijn 3D en worden in alle weergaven weergegeven. Je kunt deze elementen zien als componenten die in een gebouw bestaan (Revit);

                    5. Een fysiek bestaand object dat deel uitmaakt van een faciliteit. Het kan worden gedefinieerd als een elementassemblage, een groep semantisch en topologisch verwante elementen die een hoger niveau deel uitmaken van het product. Elementen kunnen permanent zijn of slechts tijdelijk, zoals bekisting. IfcElementType definieert een lijst met algemeen gedeelde definities van eigenschappensets van een element en een optionele set productrepresentaties (IFC)


                    In het OSS is het Element een belangrijk van de objectenboom (SBS). In het werk/project zullen waarschijnlijk vele varianten komen van de Variant Elementen qua invulling (materiaal) en locatie. Hoewel dit zal leiden tot vermeende dubbelingen en "dikke" output, is het wel van belang om dit zuiver op te pakken ten behoeve van (toekomstig) gebruik van de data.


                    Element of Bouwelement

                    Aanwijsbaar deel van een beheerobject dat uitsluitend op basis van de verlangde functie wordt onderscheiden en bestaat uit een of meerdere bouwdelen, bijvoorbeeld installaties, constructies of afscheiding (NEN 2767)


                    Elementcluster of bouwelementcluster

                    Een "elementcluster" verwijst naar een groepering of cluster van elementen die samen een functionele eenheid vormen van een gebouw. Dit kunnen bijvoorbeeld alle elementen zijn die samen een gevel vormen:


                    1. Binnenwandafwerking;
                    2. Binnenwand;
                    3. Spouw;
                    4. Spouwisolatie;
                    5. Buitenwand;
                    6. Buitenwandafwerking.


                    Maar ook als de gevel uit meerdere elementen bestaat, niet op 1 plaats, zoals:


                    1. Buitenwand;
                    2. Buitenwandopening.


                    Wet en regelgeving, zoals het Bbl, eist vaak functionele- en prestatie-eisen op dit niveau.


                    In het Bbl wordt de gevel gedefinieerd als de buitenste begrenzing van een gebouw die de scheiding vormt tussen het binnen- en buitenmilieu. Dit omvat alle constructieve elementen die de buitenste begrenzing vormen, inclusief maar niet beperkt tot gevelmuren, gevelopeningen (zoals ramen en deuren), gevelbekleding, en eventuele andere elementen die deel uitmaken van de buitenwandconstructie.

                    De gevel speelt een cruciale rol bij het bieden van bescherming tegen de buitenomgeving en het definiëren van het uiterlijk en de functie van een gebouw. Daarom stelt het Bbl verschillende eisen aan de gevel om ervoor te zorgen dat deze voldoet aan de vereisten op het gebied van onder meer brandveiligheid, thermische isolatie, geluidsisolatie en constructieve veiligheid.

                    De definitie van de gevel is belangrijk omdat het de basis vormt voor de interpretatie en handhaving van de verschillende voorschriften en eisen die van toepassing zijn op dit deel van een gebouw. Het omvat alle elementen die deel uitmaken van de buitenste begrenzing van het gebouw en die van invloed zijn op de prestaties en functionaliteit ervan.


                    Functionele eisen aangaande gevels, IfcWall, in deze zijn:


                    1. Gevels moeten de verspreiding van brand te voorkomen en de veiligheid van mensen in en rondom het gebouw te waarborgen;
                    2. Gevels moeten energieverlies te beperken en het thermisch comfort binnen het gebouw te verbeteren;
                    3. Gevels moeten ongewenste luchtlekken te voorkomen en de energie-efficiëntie van het gebouw te optimaliseren;
                    4. Gevels moeten binnendringen van water en vochtproblemen voorkomen;
                    5. Gevels moeten geluidsoverdracht van buiten naar binnen en omgekeerd verminderen om een comfortabel binnenklimaat te creëren;
                    6. Gevels moeten de stabiliteit en integriteit van een gebouw te waarborgen onder verschillende belastingen en omstandigheden.


                    Groep van elementen met bepaalde bij elkaar behorende kenmerken (NEN 2699).


                    Entiteit

                    Revit objecten hierarchie bestaat uit:


                    1. Categorieen, voorgedefinieerde rubrieken, niet aanpasbaar
                      1. Model categories zoals: 
                        1. Walls;

                        2. Doors;

                        3. Floors;

                        4. Stairs;

                        5. Air Terminals;

                        6. Lighting Fixtures.

                      2. Annotation categories zoals:
                        1. Text;
                        2. Dimensions;
                        3. Tags;
                    2. Families (elementen) is een los object:
                      1. system families, bevatten de onderdelen die de kern zijn van elk gebouw, zoals Vloeren, Wanden en Daken, heeft Autodesk bepaald;
                      2. component (loadable) families, heeft de modelleur alle vrijheid;
                      3. In place families.
                    3. Types of Familie Types (afmeting/materiaal);
                    4. Instances properties:
                      1. Instance property, hebben alleen invloed op dit specifieke geplaatste family in het project;
                      2. Type property, hebben invloed op alle plaatsingen van deze type van de family in het project.


                    Families in Revit kunnen worden voorzien van parameters.


                    BuildingSMART, de beheerder van de IFC standaard, heeft een zeer groot aantal IFC-entiteiten gedefinieerd. Deze entiteiten kunnen in verschillende werkgebieden gebruikt worden. Als er gekeken wordt naar de bouwsector, is dit aantal entiteiten verder beperkt. Revit ondersteund 100 IFC-classes en 33 van deze classes zijn voor elementen zoals muren, deuren en kolommen. Aan de meeste Revit families wordt automatisch een IFC-entiteit gekoppeld. Bij het gebruik van generieke modellen wordt de entiteit IfcBuildingElementProxy gebruikt, het is mogelijk dit aan te passen bij de export options in Revit. Iedere IFC-entiteit heeft een aantal vaste parameters die automatisch worden meegenomen met een export, overige eigenschappen of data kunnen aan de hand van Revit parameters mee worden geëxporteerd.


                    De families die bij Revit worden geleverd sluiten niet altijd aan op de Nederlandse bouwwijze. Onze muren, daken, deuren en ramen zijn anders. Marktpartijen bieden derhalve bibliotheken aan met unieke BIM-modellen en Revit Families.


                    Een gebouw kent al gauw meer dan 117 IFC entiteiten die ook kunnen worden voorzien van een viercijferige code conform Nl/SfB tabel 1, de elementenmethode. Eventueel kan deze elementencodering ook de basis vormen voor de omzetting naar een IFC entiteit (Type Mapping).


                    Voorbeeld: wand als wall-object, tekst als text-entiteit, etc.:


                    1. Afwerking is Covering;
                    2. Balk is Beam;
                    3. Deur is Door;
                    4. Funderingspaal is Pile;
                    5. Raam is Window;
                    6. ruimte is Space;
                    7. Vloer is Slab.Floor;
                    8. Wand is Wall;
                    9. Kolom is Column;
                    10. Trap is Stairs.


                    ETIM

                    De internationale classificatiestandaard voor de bouw- en installatiebranche, in beginsel van artikelen of bouwproducten. Een hierarchische indeling van producten in verschillende artikelklassen met selectieve producteigenschappen. Elke klasse kent diverse synoniemen waardoor het juiste product eenvoudiger kan worden gevonden.


                    In het OSS kan op product- of artikelniveau een koppeling gemaakt worden met deze database.


                    Functionele eis

                    In het algemeen beschrijven functionele eisen "wat" het systeem moet doen, het doel of de doelstelling, terwijl prestatie eisen specificeren "hoe goed" het systeem dat moet doen. Samen helpen functionele en prestatie eisen om de vereisten van een systeem volledig te specificeren en te definiëren wat er moet worden bereikt om aan de verwachtingen, de klant-eisen (KES/PvE), te voldoen.

                    Een functionele entiteit is vaak te herkennen aan zijn naamgeving, bijvoorbeeld: xxxSysteem, xxxVoorziening, xxxFaciliteit, 'xxxing' (eindigend op de uitgang ‘-ing’). Soms hebben ze ook een verwijzing naar een functie in hun naam, zoals bij de Bbl, de gebruiksfunctie=woonfunctie. In tegenstelling tot een technische entiteit daarentegen welke vaak een verwijzing naar een technische invulling heeft, bijvoorbeeld een nietmachine, of zijn herkenbaar aan uitgangen als xxxWerk (bouwwerk), xxxConstructie (wegconstructie) of xxxInstallatie. Ze zijn dan het resultaat van een activiteit als bouwen, construeren, installeren, repareren etc. Net als een activiteit/taak heeft deze functie altijd de vorm van een werkwoord (geen zelfstandig naamwoord) zoals ‘verbinden’, ‘pompen’ of ‘kopen’. Een technische entiteit moet worden geïnterpreteerd als een ‘functievervuller’ of ‘oplossing’. Het vervullen van functies op een lager niveau moet leiden tot het vervullen van de functie op hoger niveau.


                    Voorbeeld functionel eis, "Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt."


                    Iedere functionele eis dient de volgende eigenschappen (SMART) te bezitten:


                    1. Enkelvoudig: Eén eis per eis;
                    2. Traceerbaar: Herleidbaar naar boven- en onderliggende eisen ten behoeve van o.a. het verificatie- en validatietraject;
                    3. Toetsbaar: Er dient objectief bepaald te kunnen worden of aan de eis wordt voldaan of niet;
                    4. Actueel: Passend bij de laatste projectbaseline.In een project baseline staat:
                      1. Gehele project of een deel daarvan op een bepaald tijdstip opgeslagen.

                      2. Het kan alles wat in het project zit bevatten, zoals balken, taken, links, hulpmiddelallocaties, bibliotheken, histogrammen en notities.

                    5. Eenduidig: Slechts voor één uitleg vatbaar;
                    6. Uniek: Per onderwerp/aspect komt één eis voor;
                    7. Positief geformuleerd:  Niet: “niet minder dan”, maar: “tenminste”;
                    8. Haalbaar: Eisen die niet haalbaar zijn voegen niets toe;
                    9. Consistent: Samenhangend en volledig;
                    10. Noodzakelijk: De eis dient toegevoegde waarde te hebben, zonder die eis gaat er iets mis (M van MoSCoW);
                    11. Oplossingsvrij: Een eis dient vanuit de overheid gezien, zoveel mogelijk vrij van (verwijzingen naar) technische oplossingen te zijn;
                    12. Van een unieke identificatie voorzien: T.b.v. identificatie.


                    Functionele-eisen, in de zin van:


                    1. Doel of doelstellingseisen: "Ik wil een zwembad welke voor jong en oud te gebruiken is", de klantbehoefte (KES);
                    2. Waaraan moet het voldoen, zoals vaak opgenomen in de considerens van een overeenkomst, de omschrijving van het werk op een voorblad van een bestek of Basisovereenkomst (gebaseerd op een MBO);
                    3. Wat is het beoogde gebruik en wat het specifiek gebruik;
                    4. Wat moet het (systeem) kunnen;
                    5. Oplossingsvrij of oplossingsgericht: Al naar wens opdrachtgever; innovatie is vaak geen projectdoel!
                    6. Een functionele specificatie is te herkennen aan de naamgeving, bv ...systeem, ...voorziening, ...faciliteit of simpelweg het gebruik van het functie erin.


                    In het OSS zou op de achtergrond een Tool meegenomen kunnen worden waarmee men kan bepalen of een eis SMART is alvorens deze naar het dashboard gaat.


                    Gebouw

                    Een gebouw is een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt (bijlage I, onderdeel A, Omgevingswet).

                    Andere begripsomschrijvingen hierin zijn:


                    1. Bodem: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;
                    2. Bouwactiviteit: activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk;
                    3. Bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;
                    4. Bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;
                    5. Grondwater: water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat;
                    6. Herbeplanten: door aanplant, bezaaiing of natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand;
                    7. Kavel: een aaneengesloten oppervlakte gronden van een eigenaar, omgeven door gronden van andere eigenaren of door openbare wegen of spoorwegen, of door niet overschrijdbare waterlopen;
                    8. Project: o.a. het bouwen van bouwwerken of de totstandbrenging van installaties of werken,
                    9. Slopen: geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen;


                    Gebouwdeel

                    Een deel van het Gebouw. Niet te verwarren met het begrip Bouwdeel wat een gematerialiseerd deel is van een Variant Eelement. Zo spreekt BREEAM over:

                    "Men kan er voor kiezen om niet het gehele gebouw in een keer te certificeren, maar slechts een gebouwdeel, mits wordt voldaan aan de minimum vereisten uit paragraaf 2.2. Dit kan bijvoorbeeld één verdieping van een kantoorgebouw zijn of één winkelunit in een winkelcentrum. De afbakening van het gebouwdeel dient duidelijk te kunnen worden gedefinieerd door een fysieke scheiding, zoals bijvoorbeeld muren of vloeren. Alle vragen zijn dan alleen van toepassing op dat fysiek afgebakende deel, het asset.".


                    In de BIM-Basis ILS spreekt met over het begrip Bouwdeel, wat onduidelijkheid in de hand werkt.


                    Gebouweenheid

                    In Belgie gebruikt men het begrip gebouweenheid zijnde de kleinste eenheid binnen een gebouw die geschikt is voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden of een gemeenschappelijk deel is en die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegangvanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde circulatieruimte. Een gebouweenheid is in functioneel opzicht zelfstandig.


                    Gebouwtype of Bouwwerk of Beheerobjecten

                    Tabel 0 uit de NL/SfB heet "Gebouwen en ruimten" waarvan met name 2 t/m 8 gaat over "Gebouwentypen", welke is ingedeeld naar gebouwfunctie zijnde:


                    1. 2. Gebouwen voor verkeer en industrie;
                    2. 3  Kantoor- en handelsgebouwen;
                    3. 4. Gebouwen voor gezondheidszorg, sociale verzorging en detentie;
                    4. 5. Restauratie-, amusement- en recreatiegebouwen;
                    5. 6 Gebouwen voor religieuze functies;
                    6. 7 Gebouwen voor onderwijs, cultuur en wetenschap;
                    7. 8 Woongebouwen algemeen.


                    Iedere categorie is vervolgens weer ingedeeld naar varianten zoals bij "Woongebouwen algemeen":


                    1. 80 Afdelingen, interne en externe ruimten;
                    2. 81 Huisvesting, woningen in het algemeen ;
                    3. 82 Vrij
                    4. 83 Vrij;
                    5. 84 Bijzondere woongebouwen in het algemeenn;
                    6. 85 Hotels, ect
                    7. 86 Historische woongebouwen anders dan 81 t/m 85
                    8. 87 Verplaatsbare wooneenheden;
                    9. 88 Bijgebouwen;
                    10. 89 Vrij.


                    Besluit bouwwerken leefomgeving

                    Het voormalige Bouwbesluit 2012 is met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024, vervangen door het Bbl. In het Bbl onderscheid men de volgende gebruiksfuncties:


                    1. Woonfunctie;
                    2. Bijeenkomstfunctie;
                    3. Celfunctie;
                    4. Gezondheidszorgfunctie;
                    5. Industriefunctie;
                    6. Kantoorfunctie;
                    7. Logiesfunctie;
                    8. Onderwijsfunctie;
                    9. sportfunctie;
                    10. Winkelfunctie;
                    11. Overige gebruiksfuncties;
                    12. Bouwwerk, geen gebouw zijnde.


                    Iedere categorie is vervolgens weer ingedeeld naar varianten, nevengebruiksfuncties, zoals:


                    1. Kantoorfunctie bij Woonfunctie;
                    2. Kantine bij Industrie functie.


                    BREEAM

                    Breeam gebruikt termen als:


                    1. Gebouw;
                    2. Gebouwdeel;
                    3. Woongebouw;
                    4. Woningen;
                    5. Bedrijfsvoering;
                    6. Utiliteitsbouw.


                    Funda

                    Opgericht door makelaars. De naam is afgeleid van 'fundum', het Latijnse woord voor 'landgoed'. De hoofdsite is funda.nl, met rond de 68 miljoen bezoeken per maand is het een van de drukst bezochte huizensites van Nederland. Op de website is het volledige Nederlandse koopwoningaanbod te vinden dat via makelaars wordt aangeboden. Funda maakt allereerst onderscheid naar:


                    1. Woonhuis;
                    2. Appartement;
                    3. Parkeergelegenheid;
                    4. Bouwgrond;
                    5. Opslagruimte;
                    6. Berging;
                    7. Ligplaats;
                    8. Onderstuk;
                    9. Standplaats.


                    Binnen de categorie Woonhuis is er weer onderscheidt naar:


                    1. Vrijstaande woning;
                    2. Tussenwoning;
                    3. 2-onder-1 kap woning;
                    4. etc.


                    Bij Funda in business in er weer onderscheidt naar:


                    1. Kantoor;
                    2. Bedrijfshal;
                    3. Winkel;
                    4. Horeca;
                    5. Agrarisch bedrijf;
                    6. Agrarische grond;
                    7. Bouwgrond;
                    8. Garagebox;
                    9. Praktijkruimte;
                    10. Toerisme & dagrecreatie;
                    11. Sportinstelling;
                    12. Culturele instelling;
                    13. Religieuze instelling;
                    14. Onderwijs instelling;
                    15. Zorg instelling;
                    16. Verhard buitenterrein.


                    IFC BuildingSMART

                    Zover bekend bij de auteur kent BuildingSmart geen gebouwtype als entiteit.


                    Omgevingsplan (vervanger bestemmingsplan)

                    Opgenomen in het omgevingsplan worden gebieds-, locatie- of functieaanduidingen (aan een locatie), zoals:


                    1. Wonen;
                    2. Detailhandel;
                    3. Kantoor;
                    4. Dienstverlening;
                    5. Bedrijven;
                    6. Verkeer;
                    7. Natuur.


                    Gewicht

                    Het bepalen van het stemgewicht of weging van de inbreng van de actoren bij de prioriteit:


                    1. Van de functionele eisen, het doel en de doelstelling (FBS)
                    2. Van de prestatie-eisen (RBS);
                    3. Bij de verifiatie en validatie.


                    Dat zou kunnen door iedere actor een cijfer, bijvoorbeeld van 1 t/m 10, naar belangrijkheid toe te bedelen en de gemaakte keuze daarmee te vermenigvuldigen, bijvoorbeeld:


                    1. Praktikant een 1;
                    2. Opdrachtgever een 10;
                    3. Architect een 8;
                    4. Kostendeskundige 6;
                    5. Facilitymanager een 8;
                    6. Kwaliteitsborger een 9.


                    Zodoende vergroot je de spreiding en meerwaarde van de uitslag van een:


                    1. MoSCoW prioriteitsmeting, met als resultaat welke van de letters, M,S,C of W naar voren zullen komen;
                    2. Verificatie en validatie, waardoor de beslissing of iets is goed- of afgekeurt (en wat er tussenin zit eventueel) duidelijk naar voren komt.


                    GIS

                    GIS staat voor geografisch informatiesysteem. Een GIS maakt het mogelijk om diverse gegevens (data) te beheren, analyseren en te delen met anderen. GIS is geworteld in de geografie, waarbij locatie ten grondslag ligt aan de integratie van vele soorten data. Door de data via een actuele kaart te delen, worden complexe gegevens beter zichtbaar en visueel aantrekkelijk gemaakt. Zo onthult GIS diepere inzichten in data, zoals patronen, situaties en relaties, zowel bovengronds als ondergronds, waardoor gebruikers onderbouwde  beslissingen kunnen nemen. GIS wordt bijvoorbeeld gebruikt voor:


                    1. Voor het plannen van noodhulp in geval van een ramp;
                    2. Om kwetsbare natuurgebieden te beschermen tegen vervuiling;
                    3. Banken en winkelketens gebruiken GIS om te bepalen waar nieuwe vestigingen moeten komen;
                    4. Onderzoekers kunnen met GIS verbanden leggen tussen bijvoorbeeld het type bodem en de vegetatie in een gebied of tussen de spreiding van ziekten en kenmerken van het gebied;
                    5. Ook als je gebruik maakt van een routeplanner ben je eigenlijk bezig met GIS.


                    Een GIS werkt met kaartlagen die je aan en uit kunt zetten al naar gelang je ze nodig denkt te hebben. Aan elke laag kan informatie (data) worden gekoppeld enzichtbaar worden gemaakt als kaart van een gebied of plaats (locatie).Je koppelt, via georefereren, dus een hoeveelheid informatie aan een locatie. Zo gebruik je bijvoorbeeld postcodes of lengte- breedtegraden om die locatie te bepalen. De koppeling tussen locatie en informatie is dus bijzonder aan een GIS. Je kunt dan ook informatie:


                    1. Opvragenover een specifiek gebied of onderwerp door op de kaart te klikken;
                    2. Aan kaarten toevoegen, bijvoorbeeld eigen gegevens (opslaan van informatie);
                    3. Combineren op basis van locatie waardoor het weer nieuwe informatie oplevert;
                    4. Weergevenzoals jij het wilt : kaarten maken (visualiseren).


                      Een belangrijk kenmerk van een GIS is dus dat je verschillende soorten gegevens kunt combineren, alles gaat via een centraal loket. Voordelen hiervan in de bouwsector specifiek zijn:


                      1. Optimalisatie samenwerking tussen partijen;
                      2. Kostenbesparing, vermindering faalkosten doordat clashdetectie;
                      3. Efficienter (samen)werken;
                      4. Je kunt het 3D model bekijken in zijn omgeving, voor visualisatie (via een 3D viewer) en ruimtelijke analyses (schaduw)


                      Goederen

                      Vermogensrecht: zaak; tastbare en niet-tastbare objecten. Bijv. het saldo van een bankrekening. Alle tastbare zaken die in het economisch verkeer een waarde bezitten. Goederen zijn in de economie alle zaken die in het economisch verkeer een waarde bezitten.
                      Goederen kunnen fysiek of niet-fysiek zijn. Dit onderscheid tussen goederen en diensten wordt wel gemaakt in het dagelijks spraakgebruik, maar niet in de economische wetenschap. Ook hoeven gelijke voorwerpen niet per se dezelfde economische goederen te zijn. Daardoor kan er een prijsverschil bestaan tussen dezelfde voorwerpen. In de UAV-gc staat:


                      1. Indien in de Vraagspecificatie de levering van goederen aan de Opdrachtnemer is voorgeschreven, is de Opdrachtgever er voor verantwoordelijk, wanneer die goederen als gevolg van eisen in de Vraagspecificatie functioneel ongeschikt zijn.


                      De term "Goederen" is het meest omvattend en dekt, aldus de Toelichting op de UAV-GC alle zaken en vermogensrechten. Ook een gebruiksrecht op softwareprogramma’s valt hieronder.

                      In het OSS is op voorhand gekozen voor Materialen, doch jurisch kunnen ""gelijkwaaardige" namen geregeld worden als:


                      1. Bouwstof;
                      2. Artikel
                      3. Product;
                      4. Middel;
                      5. Goederen.


                      GOTIK

                      DeGOTIK-methode is een methode voor het beheersen van benoemde aspecten in het projectmanagement. De aspecten zijn: Geld, Organisatie, Tijd, Informatie en Kwaliteit. Deze methode wordt met name gebruikt bij het projectmatig werken aangaande een bouwproject. In sommige gevallen worden de letters op een andere manier gerangschikt. Projectmatig werken volgens de GOTIK-methode is in 1984 ontworpen door het adviesbureau Twynstra Gudde. Naast directe projectmanagement methodes zoals PRINCE2, is de gotik methode een veel voorkomende methode om een project te beheersen. GOTIK is een afkorting van de termen:


                      GOTIK staat voor:


                      1. Geld: het totaal aan financiële middelen nodig om het project te financieren, de bouwkosten specifiek (NEN 2666);
                      2. Organisatie: het totaal van personen, bedrijven, partijen en andere entiteiten die activiteiten kunnen ondernemen binnen in maar ook van buiten af voor het project. Deze organisatie wordt vaak in een organisatieschema duidelijk gemaakt. Binnen het organisatie schema is het van belang om voor elke entiteit aan te geven wat de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn;
                      3. Tijd: het tijdsaspect van het project op zich en alle aspecten van tijd rond om het project. Nadere verklaring: tijd betekent hier de tijd die het project zelf kost en alle tijd die nodig is om het project te initiëren, voor te bereiden, uit te voeren en de tijd die noodzakelijk is voor de nazorg.
                      4. Informatie: alle beschikbare informatie die voorafgaand aan het project in deontwikkelingsfase, tijdens deuitvoeringsfaseen achteraf in denazorgfaseaanwezig was, er van buiten af bij komt en binnen het project wordt geproduceerd;
                      5. Kwaliteit: het totaal aan kwaliteitskenmerken en kwaliteitswaarborgen, nodig om het prospect succesvol te laten verlopen en op te leveren. Nadere verklaring: voor het project geldt dat er een kwaliteitsvraag is ten aanzien van het eindresultaat, maar ook ten aanzien van de wijze waarop het project tot stand komt en de wijze waarop het een en ander met elkaar te maken heeft.


                      IDS

                      Information Delivery Specification (IDS) ontwikkeld door BuildingSMART, standaardiseert de manier waarop de vereisten aan de data in een BIM-model worden vastgelegd, wat bouwpartijen in staat stelt om op een uniforme manier informatie uit te wisselen. IDS maakt het mogelijk om automatisch te controleren of 3D-modellen aan de eisen voldoen. Partijen kunnen in de beginfase van een project vastleggen wat ze verwachten aan informatie in de BIM-modellen per fase. KUBUS heeft de standaard geïntegreerd in alle modules van zijn grotendeels betaalde softwareplatform BIMcollab. 

                      Alle partijen die betrokken zijn bij het (ontwerp)proces hebben daardoor al in een vroeger stadium betere informatie, waardoor ze op voorhand betere beslissingen kunnen nemen. BIMcollab is een set van oplossingen om BIM-gebaseerde bouwprojecten te creëren, beheren én te delen. Het stimuleert modelgebaseerde samenwerking met oplossingen voor BIM-coördinatie, modelvalidatie, issuemanagement, take-offs en document- en gebouwbeheer. BIMcollab biedt één centrale bron van waarheid voor de hele levenscyclus van het bouwwerk, voor het maken en beheren van een Digital Twin; van ontwerp en uitvoering tot beheer en onderhoud.


                      IFC BuildingSMART

                      IFC staat voor Industry Foundation Classes, het is een open bestandsformaat dat wordt gebruikt in de bouwsector voor het delen van bouwinformatie tussen verschillende softwareapplicaties. Het is een gestandaardiseerd formaat  dat is ontwikkeld door de International Organization for Standardization (ISO) om interoperabiliteit te bewerkstellig. Het maakt het mogelijk om gegevens uit te wisselen tussen verschillende softwareplatforms zonder dat er informatie verloren gaat of dat er conversieproblemen optreden. De nieuwste IFC-standaard is IFC 4.3 welke door ISO als definitieve standaard is goedgekeurd.(Londen, 4 januari 2024) en wordt beheert en onderhouden door BuildingSMART. Dit betekent dat IFC 4.3 nu internationaal wordt geaccrediteerd als de nieuwste versie van de ISO 16739-standaard International.


                      De belangrijkste IFC entiteiten die een relatie met specificeren hebben, zijn:


                      IfcActor en IfcActorRole

                      Vertegenwoordigd betrokken mensen en/of organisaties en belanghebbenden. Dit kunnen individuen, organisaties, bedrijven, machines of andere entiteiten zijn die een rol spelen bij het ontwerp, de constructie, het beheer of de exploitatie van een gebouw. IfcActor kan bijvoorbeeld worden gebruikt om informatie vast te leggen over aannemers, architecten, ingenieurs, leveranciers, eigenaren, enzovoort. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Betrokkene".


                      IfcBuilding

                      De gebouwen of blok, als onderdeel van een complex.

                      Vertegenwoordigd een object, zoals een gebouw, een complex van gebouwen of een andere bouwconstructie. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Gebouw".


                      IfcBuildingElement

                      Vertegenwoordigd individuele elementen binnen een gebouw, zoals muren, vloeren, deuren, ramen, trappen, enzovoort. Deze elementen kunnen worden gebruikt om het gebouw te modelleren op een gedetailleerd niveau. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Gebouwelement", een cluster van Variant Elementen.


                      IfcBuildingStorey

                      Vertegenwoordigd informatie over de hoogte, functie en andere relevante kenmerken van een verdieping. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Bouwlaag", "Etage" of "Verdieping".


                      IfcElementComponent

                      Vertegenwoordigd een samenstelling van bouwelementen binnen een gebouw vertegenwoordigt. Het wordt gebruikt om complexe bouwelementen te beschrijven die uit meerdere onderdelen bestaan, zoals bijvoorbeeld een raam dat bestaat uit een frame, glas en scharnieren. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "variant element component".


                      IfcElementPart

                      Vertegenwoordigd een afzonderlijk deel van een bouwelement binnen een gebouw vertegenwoordigt. Het wordt gebruikt om complexe bouwelementen op te splitsen in individuele onderdelen voor gedetailleerde modellering en specificatie. Bijvoorbeeld, binnen een deur kan een scharnier een afzonderlijk onderdeel zijn dat wordt vertegenwoordigd door een IfcElementPart-object. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Elementonderdeel".


                      IfcCondition

                      Vertegenwoordigd de actuele staat (onderhoudsscore, reinheid en beeldkwaliteit) van een bouwdeel in een gebouw. Deze informatie is waardevol voor het beheren van gebouwen gedurende hun levenscyclus, omdat het helpt bij het plannen van onderhouds- en renovatiewerkzaamheden. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Toestand", "Staat" of "Conditiestatus".


                      IfcConditionCriterium

                      Vertegenwoordigd de criteria te definiëren die worden gebruikt om de toestand of conditie van een bouwdeel te beoordelen. Deze criteria kunnen variëren afhankelijk van het type element en het beoogde gebruik. Ze kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op structurele integriteit, esthetische aspecten, functionele prestaties, enzovoort. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Conditiescore, einheidsgraad en beeldkwaliteit".


                      IfcGroup

                      vertegenwoordigtd een verzamelingen van objecten met een specifiek doel.


                      IfcElement

                      Vertegenwoordigd individuele bouwelementen binnen een gebouw, zoals muren, vloeren, deuren, ramen, trappen, enzovoort. IfcElement wordt gebruikt om gedetailleerde informatie over deze elementen vast te leggen, zoals hun geometrie, materiaal, eigenschappen en relaties met andere elementen binnen het model. Dit concept maakt het mogelijk om een volledige en nauwkeurige digitale representatie van een gebouw te creëren, wat waardevol is voor ontwerp-, constructie- en onderhoudsprocessen. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Element".


                      IfcElement en IfcMaterial, twee belangrijke entiteiten die vaak met elkaar worden gekoppeld om de fysieke en materiële aspecten van variant elementen (tabel 1 NL/SfB, de elementenmethode) te beschrijven, het bouwdeel.

                      De koppeling tussen IfcElement en IfcMaterial wordt doorgaans tot stand gebracht door het attribuut "Material" in het IfcElement-object. Dit attribuut verwijst naar het materiaal dat wordt gebruikt voor het specifieke bouwelement. Het materiaal kan worden vertegenwoordigd door een afzonderlijk IfcMaterial-object of door een lijst van IfcMaterial-objecten als een bouwelement uit meerdere materialen bestaat.

                      Bijvoorbeeld, als een IfcWall-object een bakstenen muur vertegenwoordigt, zou het attribuut "Material" verwijzen naar een IfcMaterial-object dat de eigenschappen van baksteen definieert.

                      De koppeling tussen IfcElement en IfcMaterial is van cruciaal belang voor het nauwkeurig specificeren van bouwdelen binnen een BIM-model, omdat het helpt om informatie over het gebruikte materiaal vast te leggen en te beheren, wat belangrijk is voor analyses, simulaties, kostenramingen en andere aspecten van het bouwproces.


                      In Ifc kent men het begrip Bouwdeel niet, feitenlijk is de Bouwdeelnaam de Variant Elementnaam (Tabel 1, NL/SfB) met het attribuutnaam van het materiaal, (bijvoorbeeld NAA.K.T-naam) de Bouwdeelnaam


                      IfcElementAssembly.

                      Vertegenwoordigd complexe constructies die bestaan uit meerdere afzonderlijke bouwelementen. Het kan bijvoorbeeld worden gebruikt om samenstellingen te definiëren zoals een brug, een gevelpaneel of een prefab module. IfcElementAssembly biedt een gestructureerde manier om informatie vast te leggen over de relatie tussen de verschillende elementen en hun geometrie, eigenschappen en functies binnen de constructie. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Elementassemblage".


                      IfcElementComponent.

                      Vertegenwoordigd complexe bouwelementen die bestaan uit meerdere afzonderlijke componenten. Het kan worden gebruikt voor elementen zoals ramen, deuren, gevelelementen en andere samenstellingen waarbij verschillende onderdelen samenkomen om één functioneel element te vormen. IfcElementComponent maakt het mogelijk om informatie vast te leggen over de relatie tussen de verschillende componenten, hun eigenschappen, materialen en geometrie. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Elementcomponent".


                      IfcElementComponentType.

                      Vertegenwoordigd verschillende types van complexe bouwelementen. Deze types kunnen worden toegepast op individuele bouwelementen binnen een BIM-model om hun eigenschappen, geometrie en gedrag te specificeren. IfcElementComponentType biedt een gestandaardiseerde manier om informatie over verschillende varianten van een bouwelement te organiseren en te beheren, zoals verschillende typen ramen, deuren, gevelelementen, enzovoort. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Type elementcomponent" of "Type bouwelementcomponent".


                      IfcMaterial etc.

                      Vertegenwoordigd de materialen die worden gebruikt in bouwprojecten, zoals beton, staal, hout, glas, enzovoort. IfcMaterial wordt gebruikt om gedetailleerde informatie van die materialen vast te leggen, zoals hun mechanische eigenschappen, thermische eigenschappen, brandwerendheid, enzovoort. Deze informatie is essentieel voor het modelleren, analyseren en beheren van bouwprojecten in alle fasen, van ontwerp tot constructie en exploitatie. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Materiaal".


                      IfcProduct.

                      Vertegenwoordigd de fabrieksmatig vervaardigde materialen, producten of artikelen genoemd, die worden gebruikt in bouwprojecten, zoals prefab, (vooraf vervaardigde), materialen. IfcProduct wordt gebruikt om gedetailleerde informatie van de maker/fabrikant vast te leggen. Deze informatie is essentieel voor het modelleren, analyseren en beheren van bouwprojecten in alle fasen, van ontwerp tot constructie en exploitatie. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Product".

                      IfcProduct kan verschillende typen objecten omvatten, zoals IfcElement, IfcEquipment en IfcSpatialElement. Dit concept stelt gebruikers in staat om gedetailleerde informatie over individuele objecten vast te leggen en te beheren gedurende de levenscyclus van een bouwproject. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Product" of "Bouwproduct".


                      IfcObject.

                      Het bouwwerk.

                      Vertegenwoordigd een abstractie van een entiteit binnen een bouwproject. Dit kan van alles zijn, van fysieke elementen zoals muren, ramen en deuren tot abstractere concepten zoals ruimtes, zones en schema's. IfcObject fungeert als een basiselement waarvan andere specifieke objecten, zoals IfcBuildingElement, IfcSpace en IfcZone, worden afgeleid. Het is een algemene classificatie die wordt gebruikt om alle bouwgerelateerde entiteiten te omvatten. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Object" of "Bouwelement".


                      IfcObjectDefinition.

                      Vertegenwoordigd tastbare verschijningen van objecten en types, denk aan de geometrie van een muur.

                      wordt gebruikt om de gemeenschappelijke kenmerken van alle objecten binnen een bouwproject vast te leggen. Het dient als een overkoepelende classificatie voor alle objecten binnen de IFC-specificatie. IfcObjectDefinition omvat objecten zoals IfcObject en IfcTypeObject en biedt een gemeenschappelijke basis voor het vastleggen van eigenschappen, relaties en gedrag van bouwelementen. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Objectdefinitie" of "Bouwelementdefinitie".


                      IfcProject.

                      Het allerhoogste niveau.

                      Vertegenwoordigd het hoofdconstruct van een bouwproject binnen een IFC-model (Industry Foundation Classes). Dit element bevat informatie over het project als geheel, inclusief zijn naam, locatie, tijdschema, kosten en andere algemene gegevens. IfcProject fungeert als een container waarin alle andere elementen en informatie binnen het project worden georganiseerd en gedefinieerd. Het biedt een raamwerk voor het beheren en structureren van alle bouwgerelateerde gegevens en processen. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Project".


                      IfcSite

                      Terrein

                      Vertegenwoordigd de fysieke plaats waar een bouwwerk wordt gebouwd of staat, zoals een perceel/kavel grond. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Bouwplaats" of "Bouwlocatie".


                      IfcSpace

                      Vertegenwoordigd een afgebakende ruimte binnen een gebouw, zoals een kamer, gang of een andere gedefinieerde ruimte. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Ruimte".


                      IfcWork

                      Vertegenwoordigd werkgebieden binnen een bouwproject. Deze werkgebieden kunnen verschillende functies hebben, zoals productiegebieden, assemblagelijnen, kantoren, magazijnen, enzovoort. IfcWork wordt gebruikt om informatie over deze werkgebieden vast te leggen, inclusief hun locatie, afmetingen, gebruik en andere relevante eigenschappen. Het helpt bij het organiseren en beheren van de ruimtelijke indeling en functies van een bouwproject. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Werkruimte" of "Werkgebied".


                      IfcZone

                      Vertegenwoordigt een logische groepering van ruimtes binnen een gebouw die een gemeenschappelijk doel dienen of een gemeenschappelijke functie delen. Deze kunnen bijvoorbeeld zones zijn zoals "kantoren", "verkoopruimte" of "productiegebied". In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Zone".


                      IfcShareddbldgelements

                      Bouwdeel?????????????????


                      Component

                      In de IFC-specificatie is de term "component" een onderdeel van iets. Een "component" kan een abstracte term zijn die verwijst naar elk deel of onderdeel van, iets specifieks, terwijl een "element" generieker.


                      Een entiteit is bv IfcMaterial

                      Een atribuut is dan de naam van het materiaal


                      Zie website modelleerafspraken.nl

                      IFC entiteiten/entity (BuildingSMART), het soort object, in relatie tot zaken in de SBS, de objectenboom, zijn:


                      1. Project=IfcProject
                      2. Grondstuk=IfcSite
                      3. Object=IfcObject
                      4. Complex=;
                      5. Gebouwdeel=
                      6. Gebouwtype=IfcBuilding         IfcClassification;
                      7. Bouwlaag of verdieping=IfcBuildingStorey;
                      8. Zone=IfcZone,

                        gebieden te versterken met een specifiek doel of functie, zoals een kantoorzone, een woonzone, een servicezone;

                      9. Ruimte=IfcSpace;
                      10. Elementcluster=verzameling bouwelementen. IfcWall is de gevel;
                      11. Element=IfcWall, IfcDoor;
                      12. Elementvariant=;
                      13. Bouwdeel=Binnen het IFC-framework wordt een bouwdeel gerepresenteerd als een specifiek onderdeel van een element van een gebouw;
                      14. Component=Binnen het IFC-framework wordt een component meestal beschouwd als een specifiek deel van een element van een bouwconstructie.
                      15. Bouwproduct=IfcProduct. Binnen het IFC-framework wordt een bouwproduct meestal gezien als een materiaal, onderdeel, element of voorwerp dat wordt gebruikt in de bouw van constructie van een gebouw of infrastructuur. IfcBuildingElement
                      16. Bouwstof=IfcMaterial
                      17. Taak=IfcTask


                      Het IFC-bestand

                      Het Industry Foundation Classes (IFC) formaat is een zeer specifiek data-uitwisselingformaat. IFC-bestanden kunnen moeiteloos worden uitgewisseld, ongeacht welke BIM-software een andere partij gebruikt, waarbij:


                      1. IFC-bestanden een specifieke extensie (IFC) hebben, waardoor informatie op een hoog detailniveau worden opgeslagen. Dat is essentieel voor complexe bouwprojecten waarbij veel belanghebbenden betrokken zijn;
                      2. Door een IFC file extension te gebruiken, architecten, ingenieurs en aannemers aan hetzelfde model werken. Ze krijgen alle nodige projectinformatie te zien, van geometrie tot eigenschappen en relaties met andere objecten. Alles wat nodig is om een totaalbeeld te krijgen, dus!
                      3. IFC-bestanden meestal worden opgeslagen in twee formaten: IFC-XML, een op tekst gebaseerd formaat, en IFC-SPF (Step Physical File), een binair formaat;
                      4. Het IFC-datamodel bestaat uit verschillende property sets. Die staan in voor het vastleggen en categoriseren van specifieke eigenschappen en kenmerken van de objecten binnen het IFC-datamodel. Een van de property sets kan bijvoorbeeld worden gebruikt om informatie zoals materiaal, brandclassificatie, thermische eigenschappen, en meer te beschrijven.


                      IFC-bestanden openen:


                      1. Selecteer de juiste software: zorg ervoor dat je een Building Information Modeling (BIM) software of een IFC bestand viewer hebt geïnstalleerd. Enkele populaire opties zijn Autodesk Revit, Tekla BIMsight, Solibri Model Checker, en IFC OpenShell;
                      2. Start de software:start de BIM-toepassing of IFC bestand viewer die je hebt geïnstalleerd;
                      3. Kies de IFC file en importeer: eens je de juiste software hebt geselecteerd en geopend, zoek je in het menu naar de optie om een IFC-bestand te importeren. Deze optie kan variëren afhankelijk van de software, maar wordt meestal aangeduid als "Importeren" of "IFC-bestand toevoegen". Sommige BIM-software bieden configuratieopties voor dit importproces. Zo kun je eenheden instellen of specifieke bouwelementen kiezen voor import;
                      4. Bevestig en voltooi de import: bevestig de import en voltooi het proces. De software zal het IFC-bestand laden en de bouwinformatie weergeven in een geschikte weergave.


                      IFC viewers

                      IFC bestand viewers, gratis, zijn o.a.:


                      1. BIMvision;
                      2. BIMcollab Zoom, free via KUBUS;
                      3. Solibri Anywhere;
                      4. Open IFC-viewer;
                      5. IFC OpenShell
                      6. Solibri Model Checker;


                      IFC bestand viewers, licentie, zijn o.a.:


                      1. Solibri Office
                      2. Simplebim;
                      3. Tekla BIMsight.


                      Inkopen

                      soorten aanbesteders

                      inkoopvormen

                      wat is aanbesteden

                      1e lijns en 2e lijns

                      harde knip zachte knip

                      Procesgang beschouwen uit een subfase die weer verdeeld is in subsub fasen

                      Benoem de fasen

                      Precontractueel/contractueel

                      NvI opnemen in het OSS, logboek

                      Wetteksten

                      Technische Specificatie

                      Aanbestedingsstukken

                      waarschuwen

                      Inschrijbegroting/open begroting.

                      Inventarissen

                      In tabel 1 van de NL/SfB, de elementenmethode, zijn ook de inventarissen opgenomen, met een subverdeling naar losse inventaris bij Elementgroep 8, specifiek Element 81 t/m 86. Handig voor de situatie dat het serviesgoed onderdeel is van het geheel, zoals opdrachten die architecten als Berlage ooit kregen, om een soort van Gezamtkunstwerk te maken. Het bouwdeel is dan de stallingsplaats van het serviesgoed, de activiteit is dan het opbergen van serviesgoed daarin en de bouwstof/product is servies. Inventaris in in basis onroerend goed, zeker in het geval van losse inventaris.


                      Gebouw

                      Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. OPMERKING Deze term is overgenomen uit de Woningwet. IfcBuilding, de gebouwen of blok,  vertegenwoordigd een object, zoals een gebouw, een complex van gebouwen of een andere bouwconstructie. In het Nederlands zou je het kunnen vertalen als "Gebouw".


                      In het OSS komt dit terug in de objectenboom (SBS) op nagenoeg altijd de 1e plek, mits het een onderdeel is van een complex van gebouwen.


                      Klanteisenspecificatie

                      Een klanteisenspecificatie (KES) is een "document" waarin, geprioriteerd, de specifieke vereisten en wensen van de klant (Opdrachtgever) vastlegt zijn met betrekking tot een Werk, Dienst of Levering. Het is een essentieel onderdeel van de start van het specificatieproces. Enkele veelvoorkomende onderwerpen die in een klanteisenspecificatie kunnen worden opgenomen, zijn:


                      1. Object vereisten; lokatie, verdiepingen, footprint, orientering, zonering, compartimentering, ruimten (SBS);
                      2. Specifieke functionaliteiten; logistiek, de samenhang (van, en het gebruik van, de objecte (FBS);
                      3. Prestatie eisen; (RBS); Doel en doelstellingen en rationele meetbare eisen;
                      4. Technische oplossing; voorkeuren;
                      5. Product vereisten; (PBS);
                      6. Activiteiten vereisten; (WBS);
                      7. Organisatie vereisten; (OBS), fasering, planning, samenwerkingsvorm, contractvorm, communicatie, rapportage;
                      8. Kosten vereisten; budget, bepaling, zekerheden (KBS);
                      9. Test vereisten; (TBS).


                        Het opstellen van een klanteisenspecificatie is een belangrijke stap omdat het helpt om de verwachtingen van de klant te definiëren en te verduidelijken alsmede om een gemeenschappelijk begrip te creëren vanuit de klant (de vraag ander de vraag).


                        Het OSS kan onderlegger zijn, zelfs wenselijk, voor de KES in de vorm van de PvE fase als dashbord. Dit brondocument is van balang voor het verdere proces. Het fungeert tevens als "vraag achter de vraag" bij keuzes.


                        Kwaliteitscircel van Deming welke toegepast wordt in de bouwsector

                        De kwaliteitscirkel van Demingis een creatief hulpmiddel voor kwaliteitsmanagement en probleemoplossing ontwikkeld door de Amerikaanse statisticus en kwaliteitsgoeroe Dr. W. Edwards Deming. De cirkel beschrijft vier activiteiten welke uiteindelijk zorgen voor een beoogde of zelfs betere kwaliteit. Het cyclische karakter garandeert dat de kwaliteit continu onder de aandacht is. De vier activiteiten in de kwaliteitscirkel van Deming zijn:


                        1. PLAN: bedenk een technische oplossing voor de geopperde functionele eisen en daaraan gekoppelde prestatie-eisen;
                        2. DO: Voer de technische oplossing uit, het liefst via een proefopstelling, proefvlak of bemonstering;
                        3. CHECK: Test en toets Toets of het verkregen resultaat en vergelijk deze met het beoogde reultaat, zowel de prestaties als de functie;
                        4. ACT: Stel zonodig bij en doorloop alle fasen opnieuw totdat het voldoet, start dan grootschalig het productieproces;
                        5. Doe steekproefsgewijs regelmatig voorstaande, wellicht moet het productieproces hierop aangepast worden.


                        Iets ander is Systems Engineering, een methodologie die wordt gebruikt voor het ontwerpen en beheren van complexe systemen gedurende hun levenscyclus. Het richt zich op het begrijpen en definiëren van de behoeften van belanghebbenden, het specificeren van systeemvereisten, het integreren van systeemonderdelen, en het valideren en verifiëren van eisen.

                        Hoewel de kwaliteitscircel van Deming en Systems Engineering verschillende concepten vertegenwoordigen, kunnen ze op een complementaire manier worden toegepast. Zo kan de PDCA-cyclus worden toegepast om een SE proces continu te verbeteren. Bijvoorbeeld, tijdens de ontwerp- en ontwikkelingsfase van een systeem, kunnen Systems Engineers de PDCA-cyclus gebruiken om iteratieve verbeteringen aan te brengen in het ontwerpproces en de specificatie van systeemvereisten.


                        In het OSS kan dit opgepakt worden bij het proces van de finale verificatie van de gekozen technische oplossing. Door deze technische oplossing (PLAN) in proefopstelling uit te voeren (DO), het vervolgen te stoetsen (CHECK), kan de nieuwe of definitieve technische oplossing gemodificeerd worden (ACT).


                        Leveranciers

                        Partijen die bouwstoffen (materialen, goederen, producten), eventueel in het contract tussen de opdrachtgever en aannemer(s) voorgeschreven, aan de 1e lijns aannemer(s), de aannemer die een overeenkomst heeft met de opdrachtgever, leveren, als eindleverancier in de distributieketen in de bouwsector deel uit van fabrikanten, importeurs, distributeurs, tussenleveranciers en eindleveranciers. In het OSS schema kunnen ze terugkomen bij de Productenboom (PBS) en zouden ook opgenomen kunnen worden in de Actor lijst, IfcActor, als hun betrokkenheid verder gaat dan puur leveren.

                        Uiteraard kan een leverancier ok leveren aan 2e lijns (en meer) aannemers.


                        In het OSS wordt geredeneert vanuit een opdrachtgever. Dat kan zijn:


                        1. De finale opdrachtgever;
                        2. De aannemer (opdrachtnemer) zijnde de opdrachtgever aan de onderaannemer en hun leveranciers;
                        3. De onderaannemer (onderopdrachtnemer) zijnde de opdrachtgever aan de onderonderaannemers en hun leveranciers.


                        In het OSS kan echter ook geredeneert worden vanuit een opdrachtnemer op geen vraag van een specifieke opdrachtgever. In dat geval wordt de klassieke opdrachtnemer, bijvoorbeeld in een consumenten overeenkomst, ondernemer versus de consument als verkrijger. Kortom, het OSS  kan breed worden toegepast.


                        Locatie

                        Wanneer we samenwerken in de ontwerpfase van een bouwproces of bij renovatie o.g. in de exploitatiefase daarna, zijn voor verschillende onderwerpen coördinatie en afspraken noodzakelijk. Eén van die onderwerpen behelst de locatie en de oriëntatie van het bouwwerk/gebouw. Dit noemen we ook wel het nulpunt of projectnulpunt (project base point). Het nulpunt van een gebouw heeft voornamelijk een coördinerende functie. Wanneer we in het moderne bouwproject een samenwerking aangaan, communiceren de verschillende disciplines door middel van het IFC-formaat van BuildingSMART.  Dit formaat geeft ons een aantal handvatten met betrekking tot de positionering en definitie van het nulpunt. Dit zien we ook terug in de BIM Basis ILS punt 3.2. De oorsprong van het gebouw (in IFC: “building”) is het uitgangspunt voor de lokale coördinering. Het projectnulpunt kan het best dichtbij, of beter nog, op de oorsprong van het gebouw komen te liggen. 

                        Binnen het IFC-formaat worden gegevens over de locatie van een gebouw of een bouwelement opgenomen als onderdeel van het IFC-bestand. Deze locatiegegevens kunnen verschillende aspecten omvatten, zoals de geografische coördinaten (zoals breedtegraad, lengtegraad en hoogte), de plaatsnaam, het adres, de ruimtelijke relaties met andere gebouwelementen, enzovoort.


                        Het terrein (in IFC: “site”) is het gebied waarop het object wordt gerealiseerd dan wel onderhouden. Dit terrein is gepositioneerd ten opzichte van het nulpunt. Het is belangrijk dat de terreinen van verschillende aspectmodellen overeenkomen. In het digitale model bepaalt de y-as het project noorden. De oriëntatie van het gebouw ten opzichte van het werkelijke noorden kunnen we opnemen als eigenschap in IFC. Voor de nerds: ‘TrueNorth’ is een eigenschap van de ‘geometricrepresentationContext’. Wanneer we het over de exacte positie van het gebouw hebben, krijgen we ook te maken met de vraag waar het gebouw zich op de wereld bevindt. Voor de Nederlandse bouw is het rijksdriehoekcoördinatenstelsel het uitganspunt. Dit noemen we de RD-coördinaten.


                        Revit heeft maar liefst drie positie coördinatensystemen met elk een eigen nulpunt:


                        1. Intern nulpunt, internal origin, het onzichtbare nulpunt van een Revit project, start up location, niet veranderbaar;
                        2. Projectnulpunt, project base point, het 0-punt van het project zelf, veranderbaar;
                        3. Gedeeld nulpunt, survey point, conform het RD-stelsel, in de echte wereld, veranderbaar.


                        Het projectnulpunt moet altijd in de buurt liggen van het interne nulpunt. Dit komt omdat het werkveld van Revit niet oneindig groot is. Het is gelimiteerd tot 20 miles (ongeveer 32 km) in de x-, y- en z-richting, waarbij het middelpunt van deze virtuele kubus wordt bepaald door het interne nulpunt (Internal Origin). Dit punt wordt in Revit ook wel ‘startup location’ genoemd. Het is een vast punt die je niet kunt veranderen. Dit in tegenstelling tot het Project Base Point en het Survey Point, die je wel zelf kunt instellen.


                        Twee nulpunten zijn dus belangrijk te weten:


                        1. Project Base Point, projectnulpunt Het nulpunt van het interne coördinatensysteem van het 3D-gebouwmodel. Dit punt plaats je op een afgesproken plek binnen het project, bijvoorbeeld op het snijpunt van twee stramienen of de hoek van het gebouw;
                        2. Survey Point, alternatief nulpunt, het nulpunt van een gedeeld coördinatensysteem. Voor projecten in Nederland werd vaak het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting (RD-coördinatenstelsel) gebruikt. De oorsprong van het assenstelsel is echter in de periode 1960-1978 verplaatst: 155 km naar het westen en 463 km naar het zuiden (120 km ten zuidoosten van Parijs) zodat de O.L.V.-toren nu de coördinaten X = 155 006 m, Y = 463 006 m heeft. Het nulpunt van het RD-coördinatenstelsel is vastgesteld op ongeveer 120 km ten zuidoosten van Parijs. Een Project Base Point ligt ergens in Nederland en dus altijd op grote afstand van dit punt.


                        Aangaande het kavel zelf waarop het object komt of staan kan de volgende info ook worden meegenomen:

                        Locatiegegevens, gebaseerd op:


                        1. GIS, een geografisch informatiesysteem (meestal afgekort tot GIS) is een informatiesysteem waarmee (ruimtelijke) gegevens of informatie over geografische objecten, zogeheten geo-informatie kan worden opgeslagen, beheerd, bewerkt, geanalyseerd, geïntegreerd en gepresenteerd;
                        2. Postcode;
                        3. Kadaster (BAG);


                        Vanwege de omgevingswet:


                        1. Bouwplaatslocatie: Dit verwijst naar de specifieke geografische locatie waar het bouwproject zal plaatsvinden. Het kan een stedelijke locatie zijn, een landelijk gebied, een industrieterrein, enzovoort;

                        2. Plaatsgebonden voorschriften: Dit omvat regelgeving en voorschriften die specifiek zijn voor de locatie van het bouwproject, zoals bouwvoorschriften, milieuwetten, zoneringseisen, enzovoort. vanuit de omgevingswet.


                        Orientatie

                        Lokale oriëntatie: de representatie van het bouwwerk is in het algemeen zodanig georiënteerd dat de orthogonaliteit samenvalt met de x- en y-as én dat in een bovenaanzicht het noorden zoveel als mogelijk naar de bovenkant, of de hoofdingang naar de onderkant wijst.

                        De lokale positie en oriëntatie is onderscheiden van de geografische positie en oriëntatie.


                        Lokale positie in de BIM basis ILS punt 3.2 oftewel het project 0-punt.


                        Coördineer onderling de lokale positie van het aspectmodel. Deze ligt vlakbij het nulpunt.


                        Positie aspectmodellen

                        Omdat we werken met meerdere aspectmodellen – in plaats van één allesomvattend model – is het nodig om de positie van de verschillende aspectmodellen ten opzichte van het project nulpunt te coördineren:


                        1. Aan het begin van het proces wordt het project nulpunt door de initiatiefnemer zorgvuldig vastgelegd, zodat deze tijdens de hele levenscyclus bruikbaar is;
                        2. Het project nulpunt is het basale uitgangspunt van een coördinatiemode;
                        3. Controleer of de aspectmodellen over elkaar heen liggen wanneer je met meerdere aspectmodellen werkt.


                          Praktische overwegingen zijn:


                          1. Het is aan te bevelen om te zorgen dat de afstand van het nulpunt tot aan de kruising van het eerste stramien in x- en y-richting, zodanig is dat het nulpunt zich buiten het bouwwerk bevindt;
                          2. Plaats eventueel op het nulpunt een onderling afgestemd referentieobject voor onderlinge coördinatie. Zorg er in dat geval voor dat dit referentieobject buiten het bouwwerk staat en houd daarbij ook rekening met de z-richting en een 100% overlapping met elk referentieobject in de andere aspectmodellen;
                          3. De geo-referentie van het nulpunt kan als eigenschap aan het model worden meegegeven, zodat het eventueel in GIS viewers op de juiste plek in de wereld kan worden weergegeven.


                            In de BIM basis ILS sprekt men over LOKALE POSITIE EN ORIENTATIE,  NULPUNT

                            Het "project 0-punt" in het IFC-model verwijst naar het referentiepunt waaruit de coördinaten van objecten binnen het model worden gemeten. Het wordt ook wel het "oorspronkelijke punt" of project base point genoemd. Dit referentiepunt kan variëren afhankelijk van het specifieke IFC-bestand en de software die wordt gebruikt om het model te maken of te bekijken.

                            In de context van een IFC-model fungeert het project 0-punt als het nulpunt voor de X-, Y- en Z-coördinaten van objecten in de ruimte. Alle objecten binnen het model worden gepositioneerd ten opzichte van dit punt. Dit maakt het mogelijk om objecten nauwkeurig te plaatsen en te positioneren binnen het model. Het project 0-punt wordt vaak gekozen op een logische locatie binnen het model, zoals het middelpunt van het gebouw of een ander kenmerkend punt dat relevant is voor het project. Het project 0-punt is belangrijk omdat het de basis vormt voor het coördinatensysteem van het IFC-model, waardoor objecten consistent en nauwkeurig kunnen worden gepositioneerd en gecoördineerd binnen het model.


                            Het kiezen van een geschikt gebouwspecifiek 0-punt is een cruciale stap bij het opzetten van een BIM-project, omdat het de consistentie en nauwkeurigheid van het model beïnvloedt. Het 0-punt kan bijvoorbeeld worden gekozen op basis van een vast referentiepunt in het gebouw of de site, zoals een hoek van het gebouw, een nulpunt op de grond, of een ander gemakkelijk te identificeren punt. Door een duidelijk gedefinieerd project 0-punt te gebruiken, kunnen alle betrokken partijen binnen het project op een consistente manier werken en kunnen coördinatieproblemen worden voorkomen. Het project 0-punt wordt vaak gedocumenteerd en gecommuniceerd binnen het BIM-project, zodat alle teamleden op de hoogte zijn van de vastgestelde referentie voor het positioneren van bouwelementen en -objecten en daaraan gekoppelde informatie zoals specificaties, kostenaspecten en een materialenpaspoort.


                            Het survey point

                            Het Rijksdriehoeksgrid/stelsel (RD) is het nationale coördinatenstelsel van Nederland. Het RD-stelsel is terug te vinden op de Nederlandse Topografische Kaarten of topografische kaarten. De oorsprong van het Rijksdriehoeksgrid/stelsel was de spits van de Onze Lieve Vrouwetoren in Amersfoort.


                            Bij het exporteren naar IFC gaan er helaas (nog) geen specificaties mee die de RD ligging en NAP kunnen vastleggen. Dit 'nulpunt' is een modelleerprincipe voor B&U BIM ontwerpers om de relatie tussen verschillende modellen onderling te bewaken.

                            We bepalen XY ligging van lokale nulpunt aan de hand van de BAG registratie. Dit kan bijvoorbeeld met QGIS of met GIS plugins voor 2D CAD. De contouren van het pand zijn bekend en geven de ligging houvast (tot op zekere hoogte) Eventueel kan een inmeting ter plaatse (Cyclomedia Streetsmart) uitkomst bieden.

                            Als NAP hoogte vermeld het model +20.000 mm. Om dit te kunnen toetsen kan de AHN data van GeoTiles geraadpleegd worden. Deze kan direct in het model verwerkt worden. De opgegeven waarde lijkt onrealistisch. AHN geeft een hoogte van het maaiveld ter plaatse van ca. +10.26 NAP.

                            Advies om naast RD en NAP ook de rotatie mee te geven als property in IFC.


                            Binnen de IFC entiteit IfcBuilding zit de property om de lokale coordinaten mee vast te leggen. Met de entiteit IfcSite wordt het gebied waarop het bouwproject wordt gerealiseerd aangegeven. Dit terrein is gepositioneerd ten opzichte van het nulpunt. Het is belangrijk dat de terreinen van verschillende aspectmodellen hieromtrent overeenkomen met elkaar.


                            Bij de sitename kan de kadastrale aanduiding worden ingevuld.


                            In het OSS is zowel het project 0-punt als het survey point gekoppelt gedacht aan de objectenboom (SBS):


                            1. een koppeling met het project-specifiek gekozen 0-punt, het referentiepunt waar de projectcoordinaten aan gerelateerd zijn, de lokale positie zoals gedefinieerd in de BIM basis ILS, voor het afstemmen van de aspectmodellen op elkaar; Dit punt kent een oorsprong, een vast punt van het gebouw of het terrein, bijvoorbeeld een hoe van een gebouw nabij of een piket op het terrein;
                            2. meer generiek is de koppeling van het gebouw met de XYZ-coordinaten van de het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel (RD-stelsel), voor vastgoedbeheer (asset) en een materialenpaspoort en dergelijke.


                            Logboek

                            Een logboek is klassiek een boekwerk waarin gebeurtenissen worden bijgehouden. In het logboek wordt ook (scheeps)journaal, dagboek of dagregister genoemd. Kortweg spreekt men zelfs van de log. In de bouwsector kennen we ook het dagboek en/of weekrapport, beiden opgemaakt in de uitvoeringsfase. Het generieke doel van een logboek is dat later teruggelezen kan worden wat er precies gebeurd is op een bepaald moment. Op het moment van opschrijven is dus nog niet bekend wat men later terug wil lezen. Het is dus van groot belang dat alle details in het logboek terechtkomen, zodat men later niets mist. Ook is het van belang dat de vastleggingen in een logboek authentiek zijn. De gegevens mogen niet verwijderd of ongecontroleerd gemuteerd worden.


                            Het OSS is feitenlijk ook een logboek voor de levencyclus van een object. Mits goed en accuraat bijgehouden kan altijd weer teruggekeken worden naar een voorgaande situatie mits ook de volgende zaken bij het specificeren worden meegenomen:


                            1. Wat is er, de op dat moment actuele situaties, opgetekend:

                             

                              1. Wie mochten dat bepalen;
                              2. Wat waren de "gewichten";
                              3. Prioriteiten;
                              4. Moscow;
                              5. Argumentatie;
                              6. Wanneer.

                            Wat was er, op voorgaande situatie's, opgetekend:

                             

                              1. Wie mochten dat bepalen;
                              2. Wat waren de "gewichten";
                              3. Prioriteiten;
                              4. Moscow;
                              5. Argumentatie;
                              6. Wanneer.


                            MAMO

                            Eén begrotingsregel in bijvoorbeeld een inschrijfbegroting bij een aanbesteding, met name die van de zogenaamde directe kosten, kan bestaan uit zowel de componenten Materiaal, Arbeid, klein Materieel als Onderaanneming (MAMO). Hierin zijn de begrippen:


                            1. Materiaal (middel), ook wel bouwstof genoemd (UAV 2012) of goederen (UAV gc), datgene wat gematerialiseerd nodig is om het bouwdeel te verkrijgen (netto) en wat daarvoor besteld moet worden (bruto); Als het materiaal fabrieksmatig vervaardigd is en bouwkundig van karakter, dan spreken we over een product. Als het materiaal fabrieksmatig vervaardigd is en installatietechnisch van karakter, dan spreken we over een artikel. De totale  bruto materiaalkosten;
                            2. Arbeid, handelingen, het gevolg van de activiteit/taak die moet worden verricht, de totale arbeidskosten, nodig om een fysiek element gematerialiseerd invulling te geven of het materiaal in een bestaand bouwdeel te kunnen aanpakken, waarvoor geldt:
                                1. Richttijd (mu) = Netto bewerkingstijd (stopwatch) (mu) x Toeslagfactor (bv 1.5);
                                2. Calculatietijdsnorm (mu) = Richttijd x Bouwplaatscoefficient;
                                3. Totale arbeidskosten = begrote aantal calculatie activiteit/arbeids-uren maal de gemiddelde uurloonkosten van de personen die de activiteit verrichten of het gemiddelde van alle te verrichten taken.
                            3. Materieel, "klein" materieel, zaken zoals gereedschap, machines, van tijdelijke aard, de totale klein materieel kosten die specifiek nodig zijn om de taak/activiteit aan het materiaal te kunnen verrichten, zoals aanbrengen en repareren;
                            4. Onderaannemer, de totale onderaannemingskosten van de ingeschakelde specialistische onderaannemer.


                            In het OSS zou een kolom "directe kosten" kunnen worden toegevoegd waarin het mogelijk is om op basis van kengetallen een vermenigvuldiging te maken van de netto hoeveelheid van een object op allerhande niveaus met dat kengetal, voortgekomen uit nacalculatie. Zo kan snel inzicht worden gekregen in de directe kosten. Door een opslag daarover te nemen voor de ABK, AK en W+R kan richtinggevende informatie worden verkregen voor de aannemingssom ex BTW. 


                            Mapping

                            Mapping in Revit kan verschillende dingen betekenen, afhankelijk van de context, maar het verwijst meestal naar het proces van het koppelen van gegevens of elementen in Revit naar externe bronnen of andere softwareprogramma’s. Hier zijn enkele belangrijke toepassingen van mapping in Revit:


                            1. Material mapping in Revit houdt in dat je de materialen die in het model worden gebruikt koppelt aan specifieke eigenschappen of andere materiaalgegevens, zoals kleur, textuur, en fysieke eigenschappen. Dit is vooral belangrijk bij het genereren van renderings of het uitvoeren van analyses;
                            2. Parameter mapping in Revit houdt in dat je parameters van elementen koppelt aan specifieke waarden of eigenschappen (propertys). Dit kan handig zijn bij het exporteren van gegevens naar andere programma’s of bij het gebruik van gedeelde parameterExport Mapping;
                            3. Export mapping in Revit verwijst naar het proces van het koppelen van Revit-gegevens aan externe formaten voor export. Dit is nuttig bij het uitwisselen van gegevens met andere software zoals AutoCAD, Excel, of specifieke BIM-standaarden zoals IFC;
                            4. Data Mapping met Dynamo. Dynamo is een visuele programmeertool die samenwerkt met Revit. Hiermee kun je geautomatiseerde workflows en gegevensmapping uitvoeren.


                            Voordelen van Mapping in Revit:


                            1. Efficiëntie: bespaart tijd door herhalende taken te automatiseren en gegevensconsistentie te garanderen;
                            2. Nauwkeurigheid: vermindert fouten door duidelijke en consistente gegevensmapping;
                            3. Interoperabiliteit: vergemakkelijkt de gegevensuitwisseling tussen Revit en andere software en platforms.;
                            4. Flexibiliteit: Maakt het mogelijk om complexe modellen en datasets te beheren en te analyseren.


                            Mapping stelt gebruikers in staat om gegevens consistent en correct te koppelen aan de gewenste formaten en standaarden, wat cruciaal is voor succesvolle BIM-implementaties.


                            Materiaal

                            Het begrip materiaal kent vele definities zoals:


                            1. In hoofdstuk 1, paragraaf 1, lid 1 van de  UAV 2012 staat: Bouwstoffen: "de in het werk te brengen materialen, voorwerpen, onderdelen, installaties of onderdelen daarvan, grond van allerlei soort en dergelijke";
                            2. In hoofdstuk 1, paragraaf 1 lid 1, sub h  van de UAV gc 2005 staat: "Onderhoudswerkzaamheden: alle activiteiten, met inbegrip van de levering van goederen, die de Opdrachtnemer, naast en in aanvulling op de Ontwerp- en Uitvoeringswerkzaamheden moet verrichten om het Meerjarig Onderhoud te realiseren.";
                            3. In artikel 4, lid 6 van de AVA 2023 voor zakelijke opdrachtgevers staat: Indien de prijsvormingmethode regie is overeengekomen, maakt de aannemer weekrapporten op en dient hij deze in bij de opdrachtgever. In de weekrapporten worden onder meer aantekeningen opgenomen betreffende de bestede uren en het verwerkte materiaal. Indien de opdrachtgever tegen de inhoud van een weekrapport bezwaar heeft, stelt hij de aannemer daarvan onder opgave van redenen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een week na ontvangst van het weekrapport schriftelijk of elektronisch op de hoogte."';
                            4. In artikel 1 lid 4b van de ALIB 2007 installerende bedrijven staat:  "Werkzaamheden: het geheel van ontwerp-, installatie- en onderhoudswerkzaamheden - met inbegrip van de levering van goederen en diensten - dat de technisch aannemer moet verrichten om te bewerkstelligen dat de technische installatie bij de oplevering en, indien overeengekomen gedurende de onderhoudsperiode, aan de uit de Overeenkomst voortvloeiende eisen beantwoordt".


                            Materialenpaspoort

                            "Document" dat informatie bevat over de materialen (bouwstoffen en producten) die zijn gebruikt in een bouwdeel van bouwwerk of gebouw (object). Het doel van een materialenpaspoort is om inzicht te geven in de gebruikte materialen gedurende de levenscyclus van het object. Informatie (soort van propertyset) welke in een materialenpaspoort kan worden opgenomen zijn:


                            1. Herkomst: van materialen, waar zijn de materialen vandaan gekomen? Zijn ze bijvoorbeeld gerecycled, hergebruikt of afkomstig van duurzame bronnen? Verwijzing naar de DOP;

                            2. Samenstelling: wat zijn de specifieke materialen of grondstoffen die worden gebruikt en in welke verhoudingen?

                            3. Kwaliteit en eigenschappen: Wat zijn de technische eigenschappen, zoals o.a. opgenomen in een DOP en kwaliteitsverklaringen, van de materialen, zoals sterkte, duurzaamheid, brandwerendheid, enz.?

                            4. Levensduur: hoe lang kunnen de materialen naar verwachting worden gebruikt voordat ze moeten worden vervangen of gerecycleerd?

                            5. Demontage en recycling: hoe gemakkelijk kunnen de materialen worden gedemonteerd en gerecycled aan het einde van hun levensduur uit hun bouwdeel?


                            Materialenpaspoorten helpen bij het bevorderen van circulaire economische principes door de traceerbaarheid van materialen in gebouwen te verbeteren, het hergebruik te stimuleren en afval te verminderen.


                            In het OSS is er een koppeling voorzien tussen de kolommen:


                            1. Conditie, en met name de actuele technische conditie, mits telkens goed in kaart gebracht;
                            2. Producten en/of bouwstoffen met hun informatie zoals opgenomen in de DOP (herkomst, samenstelling, kwaliteit, etc.) en onderhouds- en gebruiksvoorschriften;
                            3. Locatie van de bouwdelen waaruit de herbruikbare materialen t.z.t. kunnen worden geoogst via de weg van remontabel bouwen.


                            Middel

                            Middel is een weg om een doel te bereiken. Dit kan zijn het taken uitvoeren aan materialen in relatie tot bouwdelen. Vaak wordt onder middel echter verstaan enkel het materiaal.


                            MJOP

                            Meerjarenonderhoudsplan, een "document" waarin staat welk (planmatig) onderhoud de komende 5-10 jaren moeten plaatsvinden.

                            Het geeft aan welke kosten te verwachten zijn voor dit onderhoud. Een MJOP kan over een periode van 5 jaar gaan, nog beter is om 10 jaar vooruit te kijken. Men kan desgewenst gelijk kijken naar de mogelijkheden om te verduurzamen. Zo verhoogt men gelijk het wooncomfort, verlaagt men de energierekening en de verhoogd de kwaliteit van uw gebouw.


                            Bij het opstellen van een Meer­jarenonderhouds­plan komt een inspecteur het pand bekijken en inspecteren. Hij/zij doet een:


                            1. Bouwkundige opname, vaak een koude opname genoemd die vaak steekproefsgewijs geschied;
                            2. Conditiemeting.


                            Sinds januari 2018 is het voor VvE’s verplicht om jaarlijks een minimumbedrag te reserveren voor onderhoud en herstel van het gebouw, vaak vastgesteld op 0,5% van de herbouwwaarde. Echter, een effectievere methode voor reservering is gebaseerd op een gedetailleerd MJOP. Zo’n plan geeft precies aan welk onderhoud nodig is en wat de daarmee gepaard gaande kosten zijn, waardoor eigenaren niet te veel, maar zeker ook niet te weinig reserveren in het onderhoudsfonds.


                            Helemaal als het OSS gebruikt is voor de realisatie, is het vrij eenvoudig om er een conditiemeting op enig moment aan te hangen in combinatie met Technische Oplossingen en tijdstippen waarin deze "gebreken", vaak gebundeld, uitgevoerd zouden moeten worden. Door het invlechten van een kostenkolom in het OSS kunnen deze activiteiten welke op enig moment moeten plaatsvinden afgeprijsd worden met de daarop aangepaste (geindexeeerde) kengetallen. Ook kan dan de contante waarde worden bepaald van de geldbedragen die door de leden maandelijks moeten worden afgedragen zodat er budget is om een ingreep op enig moment te kunnen betalen.


                            Modelchecker

                            Programma of tool waarmee de aspectmodellen kunnen worden getoetst zoals Solibri Model Checker. Men controleert op samenhang en op clashes.


                            Modulair ontwerpen of modulair design

                            Is een ontwerptechniek waarbij gebruik wordt gemaakt van gelijksoortige modules die eigenschappen bevatten welke het mogelijk maken om ze aan elkaar te koppelen of onderling uit te wisselen, zodat ze een geheel kunnen vormen. Ook bij bouwen is het mogelijk om modulaire te werken. Samengestelde clusters zoals een wand (elementcluster) om zelfs een complete ruimte of (indien vervoerbaar) een gebouwdeel  kunnen eerst in een fabriek gefabriceerd worden (prefabricage of vooraf vervaardigd)) en vervolgens naar de bouwplaats gebracht te worden om daar met andere (samengevoegde) objecten samengevoegd te worden. Dit kan leiden tot een versnelling van het bouwproces, minder gevoeligheid voor omgevingsfactoren (bijvoorbeeld weersinvloeden) tijdens de bouw en mogelijk een besparing van kosten. Het samengestelde object wordt gezien als een bestelbare eenheid


                            In het OSS zijn de middelen niet enkel gekoppeld gedacht aan de variant-elementen. Zo kan een prefab berging ook als gebouwdeel of gebouwtype worden gezien en daaraan gekoppeld.


                            MoSCoW methode

                            DeMoSCoW-methode is een wijze van prioriteiten stellen aan de gestelde eisen. MoSCow is een afkorting (acroniem), waarvan de letters staan voor:


                            1. M =Must haves, in beginsel niet-onderhandelbare eisen, onmisbaar, het werkt niet zonder, de topeisen;
                            2. S = Should haves, ze zijn niet essentieel. Ze kunnen echter aanzienlijke waarde toevoegen;
                            3. C = Could haves of nice to have, zijn niet noodzakelijk;
                            4. W = Won't haves of will not have, is één manier om te voorkomen dat er een ongewenste technische oplossing ontstaat.


                            De kleine letters 'o' in de afkorting hebben geen betekenis, maar maken de afkorting vermeend makkelijker te onthouden.


                            Een veelgehoorde kritiek op MoSCoW-methode is dat het geen objectieve methodologie bevat om prioriteiten ten opzichte van elkaar te rangschikken. Een methodologie, bv door wegingsfactoren of vetorecht, is derhalve gewenst door bijvoorbeeld af te spreken wat het "gewicht is" van een betrokken functionaris, een Actor. Zo kan dan een M, S of C keuze over ruled worden door een actor met meer beslissingsbevoegdheid, bijvoorbeeld de architect, de kwaliteitsborger (Wkb) of assessor (BREEAM).


                            Softwareontwikkelingsexpert Dai Clegg creëerde de MoSCoW-methode terwijl hij bij Oracle werkte. Hij ontwierp het raamwerk om zijn team te helpen bij het prioriteren van taken tijdens ontwikkelingswerkzaamheden aan productreleases.


                            Een categorie (Must have, Should have, Could have, Won't have) bij een eis zou objectiever en rationeler vastgesteld kunnen worden zijn wanneer de uiteindelijke uitkomst interdisciplinair onderbouwd is en naar gewicht. Om dit op te lossen zou je kunnen denken aan een prio-inbreng module in het OSS, waarvan de output opgenomen wordt in het dashboard,  op basis van:


                            1. Wie is de actor die meebeslist, zijn/haar taken/rollen en verantwoordelijkheden; de opdrachtgever gaat voor facilitymanager;
                            2. Wat is zijn/haar expertise; bij een installatie technisch iets gaat de adviseur voor de architect;
                            3. Wat is de context vanwaar uit wordt geprioriteerd;
                            4. Wat is zijn/haar "gewicht" in deze. De competentie, kennis en ervaring van de meebeslisser(s).


                            NAA.K.T

                            Een initiatief van een groep BIM enthousiastelingen. NAA.K.T. wordt ondersteund door het BIM Loket, thans digiGO en de BIM basis ILS. Belangrijke uitgangspunten van deze codering zijn dat je deze gemakkelijk kunt toepassen en dat de codering software onafhankelijk is. Het is een afsprakenstelsel om een eenduidige communicatie over materialen te waarborgen en staat voor NAAm, Kenmerk en Toepassing. De NAA.K.T. systematiek is vrij strikt maar laat ook ruimte voor eigen toevoegingen in de materiaalbenaming.


                            KUBUS BV heeft een Smart view-set ontwikkeld, die je moet importeren, voor de betaalde versie van BIMCollabZoom (betaalde versie) waarmee men de NAA.K.T materiaalbenamingen in een IFC model kunnen worden getoond.


                            Nevenaannemers

                            In beginsel aannemers die een deel van het totale werk uitvoeren, grotendeels binnen dezelfde overall uitvoeringsduur. In de UAV 2012 worden dit in paragraaf 31 "In verband met ander werken" genoemd. Deze aannemers hebben vanuit de UAV 2012 een gedoogplicht ten opzichte van elkaar en gaan dikwijls, naast ieders 1e-lijns contract met de gemeenschappelijke opdrachtgever, vaak ook een besteksmatig opgelegde coordinatie-overeenkomst met elkaar onderling aan. In de praktijk gaat het hierbij vaak over een bouwkundig aannemer, een aannemer E en een aannemer W.


                            Paritaire voorwaarden voor werken, zoals de UAV 2012, spreken niet expliciet over nevenaannemers maar wel weer over werken, dus aannemingsovereenkomsten. Er kunnen in de praktijk ook werkzaamheden zijn die niet vallen onder de definitie van een werk. Hierbij kan men denken aan diensten als de nutsvoorzieningen e.d. of leveringen (directieleveringen). Vanuit de opdrachtgever gezien laten deze partijen zich vaak geen algemene voorwaarden opspelden en dient de opdrachtgever zich te voegen aan de leveringsvoorwaarden van deze partijen.


                            In de UAV gc 2005, waarbij de integratie van partijen juist het uitgangspunt is, sluit men nevenopdrachtneming niet uit. In een dergelijk geval is er dan sprake van een gecoordineerd geintegreerd contract.


                            IfcActor=definieert alle personen en organisaties die betrokken zijn bij een project tijdens de volledige levenscyclus, of een deel daarvan, van een bouwwerk.


                            In het OSS kunnen partijen een aspectspecificatie, naar discipline, opstellen doch uiteindelijk zal het geintegreerd moeten worden. Daarbij is dan de gelegenheid, net als bij het 3D model, een vorm van clash detectie te doen.


                            Nevenadviseurs

                            Partijen die ieder op zich een dienstverlening (overeenkomst van opdracht) namens de gemeenschappelijke opdrachtgever, wat dus ook de opdrachtnemer kan zijn, onderdeel van het PvE, of een andere ontwerpfase, uitwerken, veelal gefaseerd in zogenaamde aspectmodellen. Middels aggregatie kunnen de aspectmodellen van hun werkzaamheden geintegreerd worden en zodoende beter op elkaar afgestemd alvorens het uit te voering, waardoor faalkosten beperkt kunnen worden. Van belang is daarbij het Project 0-punt goed en in overeenstemming te kiezen voorafgaand aan de werkzaamheden.

                            Daar in de praktijk bij een gecoordineerde samenwerking op basis van de UAV 2012 het gebruikelijk is dat de bouwkundig nevenaannemer  bouwkundige werkzaamheden verricht zoals leidingsleuven, opstortingen, sparingen houden etc. ten behoeve van de installatietechnische nevenaannemers, is het belangrijk om dat goed mee te nemen in de Technische Specificaties indien het werk partieel wordt aanbesteed. Zomaar 1 overall Technische Specificatie opdelen zal de nodige  frictie opleveren tijdens de uitvoering. De 3 aspectmodellen zijn in dat geval dus uitgebreider dan 1 enkele bij onderaanneming.


                            IfcActor=definieert alle personen betrokken bij een project tijdens de volledige levenscyclus van een bouwwerk.


                            In het OSS kunnen de aspectmodellen samengevoegd worden waarna via een vorm van clash detectie gecontroleerd kan worden of objecten niet goed uitgewerkt zijn, of er doublures zijn etc.


                            Object

                            Een fysiek voorwerp, ding, zaak of entiteit dat zowel gematerialiseerd kan zijn, een bouwdeel, als niet-gematerialiseerd, een variant element. Als algemene omschrijving kan gezegd worden dat een object datgene is waar de mens zijn aandacht, zijn bewustzijn, op richt.


                            Objectenboom

                            Een objectenboom wordt gebruikt bij SE om de hiërarchische structuur van de verschillende objecten in een bouwobject te duiden en vervolgens in 3D te visualiseren. Van het hoogste niveau, het complex en gebouw, tot op het laagste niveau, de gebruikte bouwstoffen. Een objectenboom kan worden gebruikt als een leidraad voor het opzetten van een 3D-model. Door de objectenboom te volgen, kunnen ontwerpers en ingenieurs het 3D-model betrouwbaar afleiden van de Technische Specificaties. Een objectenboom kan ook dienen als een gemeenschappelijk referentiepunt voor alle actoren bij het (ver)bouwproject, zoals ontwerpers, ingenieurs, aannemers en installateurs. Door een gestandaardiseerde structuur en opslag van de data te gebruiken zal er sprake zijn van effectieve communicatie en samenwerking tussen alle betrokken partijen. Een objectenboom kan ook dienen als een gestandaardiseerde manier om documentatie (data) te organiseren en te archiveren gedurende alle stadia van het (bouw)project. Hierbij kunnen verschillende documenten worden gecombineerd met specifieke elementen in de objectenboom. Op deze manier wordt een overzichtelijke en toegankelijke gebouwgebonden (projectspecifieke) database gegenereerd wat van onschatbare waarde kan zijn voor de toekomstige zaken zoals alle vormen van gebruik en onderhoud (en beheer)


                            Omgevingsloket

                            Het nieuwe Omgevingsloket is de plek waar alle digitale informatie over de fysieke leefomgeving te vinden is. Denk daarbij aan de verschillende regels vanuit gemeente, provincie, waterschap en het Rijk. Zo ontstaat voor burgers, bedrijven en professionals een compleet beeld van wat kan en mag op een perceel. In het nieuwe omgevingsloket kan men:


                            1. Zien of er een vergunning of melding nodig is voor een (bouw)project;
                            2. Een vergunningaanvraag indienen of een melding doen;
                            3. Op een kaart zien welke landelijke en lokale regels voor een locatie gelden;
                            4. Aangeven wat zij bij plannen aan participatie hebben gedaan en wat het resultaat daarvan is;
                            5. Een overzicht met de eigen aanvragen en meldingen zien.


                            In het OSS kunnen bovengenoemde regels van een perceel zoals locatie, de functie en de prestatie eisen, direct en indirect, overgenomen worden.


                            Omgevingsplan

                            Met het ingaan van de Omgevingswet per 1 januari 2024 introduceert deze wet het omgevingsplan, als opvolger van het bestemmingsplan, maar dan breder. Het omgevingsplan bevat niet alleen regels over de bestemming van een locatie/perceel, maar ook lokale regels voor bijvoorbeeld geluid en bodem. Het omgevingsplan vervangt het geldende bestemmingsplan en de beheersverordening uit de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO). Nu hebben gemeenten vaak meerdere bestemmingsplannen voor hun grondgebied. Onder de Omgevingswet moet iedere gemeente 1 omgevingsplan voor haar hele grondgebied vaststellen. Gemeenten krijgen ruimte om omgevingsplannen 'globaler en flexibeler' in te richten dan bestemmingsplannen,  een doel van de Omgevingswet. Daardoor kan het omgevingsplan ruimte bieden aan initiatieven binnen daarin opgestelde kaders. Het omgevingsplan beperkt zich dus niet tot planologische aspecten enkel zijnde: "een goede ruimtelijke ordening". Het voorziet in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarnaast kan het ook andere regels bevatten over activiteiten. Het gaat dan om activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.  In het domein bouw kunnen meer onderwerpen in een omgevingsplan een plek krijgen. Het omgevingsplan mag regels (eisen) bevatten over het:


                            1. Gebruik van gronden en bouwwerken;
                            2. Bouwen en in stand houden van bouwwerken.


                            Een omgevingsplan stelt een omgevingsvergunningplicht voor de activiteit bouwen, een zogenaamd Omgevingsplan Activiteit (OPA), en bevat beoordelingsregels (prestatie-eisen) voor de maximale bouwhoogte van bouwwerken. Als een bouwplan binnen deze maximale bouwhoogte blijft, dan is sprake van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit. De aanvraag om de omgevingsvergunning daarvoor moet worden verleend. Als het bouwplan de maximale bouwhoogte overschrijdt, dan is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. De aanvraag om de omgevingsvergunning daarvoor kan alleen worden verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.


                            In het omgevingsplan kunnen vanzelfsprekend alleen regels worden gesteld die binnen de reikwijdte van de Omgevingswet vallen. In de Omgevingswet is een niet uitputtende opsomming van het begrip fysieke leefomgeving opgenomen. Daar is vastgelegd dat de fysieke leefomgeving in ieder geval omvat:


                            1. bouwwerken;
                            2. infrastructuur;
                            3. watersystemen;
                            4. water;
                            5. bodem;
                            6. lucht;
                            7. landschappen;
                            8. natuur;
                            9. cultureel erfgoed;
                            10. werelderfgoed.


                            Zowel regels (eisen) over activiteiten als functies zijn hulpmiddelen om te komen tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

                            Verwacht mag worden dat initiatiefnemers vooral digitaal via het DSO-LV zoeken.


                            Onder(onder)aannemers

                            2e en meer lijns, vaak gespecialiseerde, aannemer(s) die in beginsel namens de 1e-lijns aannemer(s) werkzaamheden van stoffelijke aard verrichten aan het werk, bijvoorbeeld de installateur die meerdere technieken als onderaannemer uitvoert of een schildersbedrijf welke enkel het schilderwerk doet. IfcActor definieert alle personen die betrokken zijn bij een project tijdens de volledige levenscyclus van een (bouw)werk.


                            In het OSS kan via een herverdeling van de taken/activiteiten, in de vorm van een sortering, toebedeeld worden aan de diverse technieken, de onderaannemers, voorgeschreven of niet. Hiervoor kan de techniekindeling, hoofdstukserie 01, van STABU worden gebruikt.


                            Ondergeschikte bouwdelen

                            Is een term uit het omgevingsplan en staat voor: bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden, dakkapellen en andere ondergeschikte dakopbouwen.". Bij bouwdelen van ondergeschikte aard kan bijvoorbeeld worden gedacht aan liftopbouwen, schoorstenen, ventilatiekanalen, airco-units, luchtbehandelingsinstallaties, glazenwassersinstallaties, brandtrappen of bouwwerken die samenhangen met installaties binnen een gebouw."  De begrippen ondergeschikte bouwdelen en bouwdeel zijn dus aparte grootheden.


                            Beter ware het als de wetgever "ondergeschikte bouwdelen" "ondergeschikte elementen" had genoemd, doch vanwege de jurisprudentie hieromtrent zal dit hoogstwaarschijnlijk niet snel aangepast worden.


                            Onderhoud

                            Onderhoud is het totaal van activiteiten met als doel of doelstelling, het in "een aanvaardbare conditie" houden of terugbrengen van gebouwen of onderdelen daarvan teneinde de "gevraagde mate van functionaliteit", het aanvankelijke doel, te borgen. De "gevraagde mate van functionaliteit" is te definiëren voor de aspecten:


                            1. Veiligheid; de mate waarin het behoedt voor lichamelijke schade;
                            2. Gezondheid; de mate waarin het functioneren niet in conflict is met de gezondheid van mens en milieu;
                            3. Bruikbaarheid; de mate waarin het helpt met een bepaalde activiteit;
                            4. Duurzaamheid; de mate waarin het behoedt voor onnodige inzet van mankracht en uitputting van energie en grondstoffen;
                            5. Comfort; de mate waarin het behoedt voor een onprettige beleving of gevoel;
                            6. Uitstraling; de mate waarin het een subjectieve ervaring van "schoonheid" geeft.


                            Er is vaak sprake van een geleidelijke afname van de aanvankelijke functionaliteit maar in een beperkt aantal gevallen gaat de functionaliteit meteen verloren. Bijvoorbeeld het schilderwerk gaat er gelijdelijk steeds slechter uitzien, maar een pomp van de centrale verwarming kan er in eens mee ophouden. Dit noemt men wel depreciatie, "depreciatio", Lat., verkleining of vermindering van de waarde eener zaak.

                            Er is duidelijk verschil tussen een aanpassing, een verandering en onderhoud. Onderhoud heeft als doel de staat, zijnde de conditie, reinheid en beeldkwaliteit, waarin het verkeert en waarvan we vinden dat deze niet voldoet, terug te brengen naar een eerdere (betere) staat. Deze staat kan bereikt worden door een reparatie, door een reiniging of door controle of vervanging van versleten onderdelen. Het nalaten van onderhoud zal de uiteindelijke technische levensduur van de bouwdelen verkorten. De staat waarin iets (een zaak) verkeerd wordt vooral bepaald door de prestatie die een zaak levert. Bij een technische zaak zal dit veel eerder uitsluitend op de prestatie zijn dan bij een zaak die in het zicht zit. Bijvoorbeeld een cv-ketel zal uitsluitend worden beoordeeld op goede werking. De prestatie wordt geborgd door regulier onderhoud aan de cv-ketel. Bij een keukenblok zal ook de mate waarin het er nog netjes uit ziet meespelen.

                            Bij het uitvoeren van onderhoud wordt, zoals gezegd, een nieuwe, betere staat bereikt. Er wordt weliswaar teruggegaan naar een eerdere betere staat, maar niet per se naar een nieuwstaat. Bij eenvoudige onderhoudsactiviteiten zoals schoonmaken kan een aanvaardbare situatie bereikt worden. Dit is ook de bedoeling van onderhoud: Een aanvaardbare situatie bereiken. Een lamp vervangen omdat deze defect is of zwakker is gaan branden is onderhoud, een extra lamp toevoegen is een aanpassing. Een LED lamp aanbrengen is in dat opzicht een verbetering en verduurzaming.

                            Een deurklink verwijderen, omhoog draaien en weer terug zetten zodat kleine kinderen de deur niet kunnen openen is een aanpassing, een andere deurklink monteren omdat je die mooier vind is een verandering. De deurklink uitnemen, schoonmaken, oliën en terugzetten is onderhoud.


                            De term onderhoud wordt vaak gebruikt in combinatie met de term beheer. Beheer en onderhoud zijn alle activiteiten om van alle zaken, de bouwdelen, die onderhoud behoeven in beeld te brengen  (beheer) en daarna door goed onderhoud in een aanvaardbare situatie brengen. Bij beheer moet men dan denken aan:


                            1. Inspectie;
                            2. Controle;
                            3. Keuring;
                            4. Certificering.


                            Soorten onderhoud aan gebouwen, terreinen en installaties zijn:


                            1 Reactief (onderhoud plegen omdat er een dwang of drang aanwezig is):


                            1. Klachtenonderhoud: om gebreken te herstellen na bijvoorbeeld de melding van een klacht van een ondeskundige persoon, bewoner of gebruiker die de klacht ervaart;
                            2. Service onderhoud: een andere, betere manier om klachtenonderhoud te beschrijven;
                            3. Correctief onderhoud: om gebreken te herstellen na bijvoorbeeld de melding van een "klacht" van een bevoegd persoon (facilitair medewerker), een constatering van een deskundig persoon (medewerker technische dienst) of een automatisch gegenereerde melding van een storing door een installatie;
                            4. Curatief onderhoud: om ontstane gebreken te herstellen, waarna het gebrek niet meer op kan treden.


                              2 Proactief (onderhoud plegen op basis van bekendheid met of kennis van het gebouw met terrein en installaties):


                              1. Preventief onderhoud: ter voorkoming van defecten;
                              2. Periodiek onderhoud: onderhoud dat zeer regelmatig wordt uitgevoerd aan vooral installaties maar ook bouwkundige zaken om schade of uitval te voorkomen (risico mijdend);
                              3. Planmatig onderhoud: ter voorkoming van defecten, op een gestructureerde wijze in de tijd. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van een onderhoudsplan (MJOP);
                              4. Mutatieonderhoud: onderhoud bij wijziging van de huurder (huurwoningen) of wijziging van de verhuurovereenkomst (commercieel vastgoed);
                              5. Toestand afhankelijk onderhoud: onderhoud uitgevoerd na inspectie waarbij de toestand waarin de zaak verkeert bepalend is voor de mate van uit te voeren onderhoud per direct;
                              6. Conditiegestuurd onderhoud: onderhoud uit te voeren aan onderhoudsgevoelige zaken op basis van een onderzoek naar de toestand waarin deze onderhoudsgevoelige zaken verkeren, zoals met een conditiemeting conform de NEN 2767. Dit kan zijn per direct maar ook op termijn rekening houdend met de ontwikkeling van de onderhoudsvraag.


                                3 Additief (onderhoud plegen op basis van een tactisch of strategisch plan en daarmee iets toevoegen naast het reguliere onderhoud)

                                1. Perfectief onderhoud: om de kwaliteit nog verder te verbeteren;
                                2. Adaptief onderhoud: om aan de omgeving aan te passen.


                                  Soorten onderhoud (installatietechnisch):


                                  Categorieën onderhoud aan complex vastgoed en de vastgoedeigen installaties zijn:


                                  1. Klachtenonderhoud: het uitsluitend onderhouden op basis van geregistreerde of gemelde klachten. Deze vorm is heel duur vanwege het onvoorspelbare karakter en de overdaad aan communicatie in verhouding tot de geleverde onderhoudsactiviteiten. Veel onderhoudsbedrijven en eigenaren van vastgoed stappen over naar de naam serviceonderhoud om van het negatieve imago dat aan het begrip klacht hangt af te komen;
                                  2. Correctief onderhoud: het uitsluitend wijzigen c.q. aanpassen van installaties op basis van aangetroffen afwijkingen waardoor schade is ontstaan of waardoor risico's ontstaan. Deze wijzigingen kunnen voortkomen uit een inspectie door een externe partij of een zogenaamderondeuitgevoerd door (eigen) technisch personeel;
                                  3. Periodiek -of preventief onderhoud (PO): Onderhoud dat uitgevoerd wordt volgens een bepaald onderhoudsschema. Dit soort onderhoud is vooral controlerend van aard;
                                  4. Inspectieonderhoud: onderhoud uitgevoerd door een deskundig en vaak ook gecertificeerd personeel aan installaties die een keuring vereisen en waarbij tijdens de inspectie en keuring ook direct bepaald onderhoud moet worden uitgevoerd.


                                    Methoden van onderhoud (installatietechnisch), Onderhoud aan een installatie(onderdeel):


                                    1. Gebruiksafhankelijk onderhoud (GAO): Methode van preventief onderhoud die wordt uitgevoerd op basis van het aantal gebruiksuren. Dit soort onderhoud is veelal controlerend en herstellend (periodiek vervangen van onderdelen). Een goed voorbeeld van gebruiksafhankelijk onderhoud is onderhoud aan liftinstallaties. Deze vorm van onderhoud is na een aantal onderhoudscontroles zeer goed voorspelbaar (het gedrag van de installatie wordt dan als continu aangenomen). In bijzondere installaties zoals liften worden hiervoor slijtblokjes met markeringen aangebracht om het gebruik ook af te meten;
                                    2. Toestandsafhankelijk onderhoud (TAO): Methode van preventief onderhoud op basis van vooraf gestelde criteria. Als voorbeeld een vooruit werkende inspectie of meting (periodiek controleren van kritische parameters). Zo'n korte inspectie kan opgevolgd worden door uitgebreider onderhoud na overschrijden van belangrijke grenswaarden. TAO is een planmatig soort onderhoud, kritieke parameters controlerend en pas bij noodzaak planmatig herstellend (conditieafhankelijk) vervangen van onderdelen. Deze vorm van onderhoud heeft een zeer hoge voorspelbaarheid vanwege de controles;
                                    3. Storingsafhankelijk onderhoud (SAO): Methode van onderhoud dat uitgevoerd wordt zodra defecten of storingen optreden. Dit onderhoud is herstellend (vervanging of reparatie van defecte onderdelen en/of corrigeren van afstellingen). Dit is vergelijkbaar met klachten- of serviceonderhoud, echter hier kunnen de defecten ook gemeld worden door automatische systemen of door de eigen technische diensten en beheerders. De voorspelbaarheid van het onderhoud is laag.


                                        Onderhoud en strategie

                                        De keuze van een goed onderhoudssysteem is bij voorkeur een onderhoudssysteem waarbij voorspelbaarheid zo hoog mogelijk ligt. Dit soort onderhoud leidt (voor de eigenaar) tot lagere onderhoudslast met op langere termijn lagere kosten en een hogere voorspelbaarheid van "fouten" die kunnen optreden in het gebouw, een goed of een systeem. Voor de gebruiker (de klant, de huurder of de bewoner) leidt de keuze voor een goed onderhoudssysteem tot een betrouwbaarder, veiliger en bruikbaarder gebouw, goed of systeem. Wanneer ook de eisen, die de overheid stelt aan nieuwbouw, in het kader van duurzaamheid en energiehuishouding worden meegenomen leidt het ook tot een duurzamer gebouw. Goed onderhoud verhoogt de bruikbaarheid, de betrouwbaarheid (dus de functionaliteit van het gebouw). Daarnaast verhoogt goed onderhoud de veiligheid en de gezondheid van het gebouw en daarmee indirect de gebruiker. Goed onderhoud verlaagt de gebruikerslasten van het vastgoed, omdat voorspelbaar onderhoud ervoor zorgt dat ook de inzet van middelen te plannen is.


                                        Voorbeeld

                                        tl-lampen gaan een aantal branduren mee. Dat betekent dat gemiddeld iedere tl-lamp gedurende bijvoorbeeld 2500 uur kan branden. Nu zijn er drie mogelijkheden om daar mee om te gaan:


                                        1. Vervanging op basis van klachten: als een lamp kapotgaat;
                                        2. Systematische vervanging op basis van een van tevoren ingeschat moment;
                                        3. Statistische vervanging op basis van een van tevoren ingenomen standpunt over de eerste storing en de daarop volgende vervangingshandeling. De eerste lamp die kapot gaat bepaalt het vervangingssysteem.
                                        4. Conditie afhankelijke vervanging. De conditie van de lampen tezamen bepaalt exact wanneer de lampen niet meer betrouwbaar functioneren en allen tegelijk worden vervangen. Tot dat moment worden alleen noodzakelijke of kritische lampen vervangen.


                                        In situatie 1 wordt door een (niet noodzakelijk deskundige) medewerker van de organisatie iedere lamp vervangen die kapot gaat. Dan komt er eerst een klacht, die naar de medewerker wordt gestuurd, daarna gaat de medewerker een lamp halen en meldt zich bij de betreffende klager en vervangt daar de lamp. De technische medewerker meldt de klacht gereed en de klager is weer tevreden. Het aantal uren dat gemoeid is met de communicatie en voorbereiding is vele malen groter dan dat er uren opgaan aan het verhelpen van de storing. Op den duur zijn alle lampen ten minste één keer en sommige misschien wel twee keer vervangen. Er is geen overzicht over de staat van iedere lamp. Omdat de klagers iedere keer alleen maar klagen kan dit ook ten koste van de sfeer gaan. Als er een periode is waarin veel lampen in een korte tijd achter elkaar kapotgaan, ontstaat mogelijk een onhoudbare situatie.


                                        In situatie 2 worden alle lampen in één keer vervangen na een bepaalde, vaste periode. Enerzijds is dat efficiënt. Anderzijds vervangt men veel lampen die nog niet aan het einde zijn van hun technische levensduur.


                                        In situatie 3 worden de lampen in de gaten gehouden. Als er één stoort, kan ermee volstaan worden één lamp te vervangen, maar bij de tweede of de derde storing aan de lampen (en zeker als dat vlug na de eerste storing is) kan men de lampen alsnog systematisch gaan vervangen. In deze situatie is sprake van een leermoment. Het wordt duidelijk hoe de lampen zich gedragen en er kan een berekening worden gemaakt van het meest geijkte moment om alle lampen te vervangen. Op die manier wordt de discussie van de 'te vroeg vervangen lampen' vermeden. Anderzijds wordt vermeden dat er veel klachten komen.


                                        In situatie 4 bepaalt de conditie van alle lampen tezamen wanneer de lampen allemaal in één keer worden vervangen. Die conditie wordt gemeten volgens de conditiemeting of sensoren. Wanneer (in het begin) een lamp stuk gaat is dat nog geen indictie dat de meerderheid op korte termijn stuk zal gaan. Echter, als na een bepaalde tijd meerdere lampen tegelijk/vlak na elkaar stuk gaan kan er een conditiemeting worden uitgevoerd naar de staat van de lampen. Als dan blijkt dat de conditie te wensen overlaat (conditie is dan 4, 5 of 6) is vervangen van alle lampen aan de orde.


                                        In het OSS kan de technische oplossing, de vorm van de ingreep aan een bouwdeel, een afgeleide zijn van de conditie. Via de prioriteitenstelling kan een doelmatige vorm van onderhoud worden bepaald in combinatie met het koppelen daarvan aan een tijdstip (MJOP). Een steiger neergezet voor het vervangen van de dakpannen kan evengoed worden gebruikt voor het vervangen van de goot hoewel dat laatste strikt genomen, vanwege de conditiescore, pas een aantal jaren later echt nodig zou zijn geweest. Ook kan het OSS gekoppeld worden aan sensoren die continue monitoren.


                                        Open IFC Viewers

                                        Om een 3D-model te kunnen bekijken zijn er diverse gratis viewers in omloop. Handige functie daarin zijn voor bouwspecificatiedeskundigen:


                                        1. Auto color functie. Met deze optie kun je objecten automatisch van een kleurcode voorzien op basis van geselecteerde eigenschappen, zonder dat je ze één voor één hoeft te specificeren;
                                        2. Een overzicht betreffende de objecten in het 3D model zoals:
                                          1. Naam entiteit;
                                          2. Type, onderscheid binnen een entiteit;
                                          3. Materiaalnaam.
                                        3. Informatie aangaande de locatie van het object zoals:
                                          1. Gebouwaanduiding, zeker in het geval van een complex;
                                          2. Verdieping;
                                          3. Waar het zich bevindt.
                                        4. Informatie over het materiaal van een object zoals:
                                          1. Materiaalnaam;
                                          2. Materiaal opbouw, de componenten;
                                          3. Kleur;
                                          4. Afmetingen;
                                          5. Fabrieksnaam, merk, type.
                                        5. Waar het object onderdeel van uitmaakt.
                                        6. Informatie betreffende de exportlijst:
                                          1. Assembly code, variant element, op 4 cijfers;
                                          2. Assembly omschrijving, de variant elementnaam;
                                          3. IFC entiteit waartoe variant element behoord, bijvoorbeeld Gevel (Walls);
                                          4. Keynote code, de Elementcode van tabel 1 NL/SfB, de verwijzing naar het betreffende hoofdstuk in een Elementenbestek.


                                          Enkele gratis IFC-viewers zijn:


                                          1. BIMcollab zoom (BCZ);
                                          2. BIM vision;
                                          3. Open IFC Viewer (versie 25.5).


                                          Perceel

                                          Dit begrip kan diverse betekenissen hebben zoals:


                                          1. Een onderdeel van het gehele werk, bijvoorbeeld een gebouw A en B. In het geval van bouwprojecten kan een perceel bijvoorbeeld verwijzen naar een specifiek gedeelte van een groter project, zoals de bouw van een bepaald gebouw of een specifiek onderdeel van een infrastructureel project;
                                          2. Een perceel in de context van aanbestedingen verwijst naar een specifiek deel van een opdracht dat door een aanbestedende dienst wordt uitgezet voor inschrijving. Het kan ook worden aangeduid als een "kavel" of "lot". Bij aanbesteden is het uitgangspunt dat opdrachten, vanwege marktwerking, juist niet geclusterd mogen worden. Het verdelen van een opdracht in percelen stelt aanbestedende diensten in staat om flexibeler te zijn bij het uitbesteden van werkzaamheden en biedt potentiële leveranciers de mogelijkheid om in te schrijven op specifieke delen van een opdracht waarin zij gespecialiseerd zijn of waarin zij interesse hebben. Dit kan concurrentie bevorderen en de kans vergroten dat de aanbesteding resulteert in de selectie van de meest geschikte leveranciers voor elk specifiek onderdeel van de opdracht.


                                          Het OSS biedt de mogelijkheid, via een sortering, om een perceel uit het geheel te filteren.


                                          Peil

                                          Dit begrip kan diverse betekenissen hebben die echter door elkaar worden gehaald, zoals:

                                          1. Straatpeil, volgens Joost de Vree ook wel streef- of stadspeil genoemd;
                                          2. Vloerpeil, ook wel bouwpeil genoemd;
                                          3. Normaal Amsterdams Peil (NAP);
                                          4. Boezempeil.


                                          In de database begrippen Omgevingsplan van VNG staat:


                                          Straatpeil: de begrippen peil, maaiveld en straatpeil komen veelvuldig voor en worden door elkaar gebruikt. Er zijn verschillende definities te vinden, maar ook onnodige verschillen. In de VNG begrippenlijst hebben wij het advies gegeven om zo veel mogelijk het begrip ‘straatpeil’ te gebruiken. Dit begrip is namelijk gedefinieerd in de bruidsschat (voorheen: Bouwbesluit) en in de meest voorkomende gevallen te gebruiken


                                          Volgens kennisplatform CROW:


                                          Het officieel straatpeil is de hoogte ten opzichte van NAP waarop een straat(of openbaar gebied) wordt aangelegd en wordt onderhouden. Wordt ook wel aangeduid met streefpeil of stadspeil en is in principe gelijk aan het uitgiftepeil. Het werkelijke of actuele straatpeil kan ten gevolge van zakking afwijken van het officiële straatpeil.


                                          In Omgevingplannen staat:


                                          §22.2.2 Verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden

                                          Artikel22.5 Uitzetten rooilijnen, bebouwingsgrenzen en straatpeil

                                          Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit is verleend wordt, onverminderd de aan de vergunning verbonden voorschriften, niet begonnen voordat voor zover nodig:


                                          1. a.

                                            de rooilijnen of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet; en

                                          2. b.

                                            het straatpeil is uitgezet.


                                          Definitie begrip Straatpeil:


                                          a.
                                          voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
                                          b.
                                          voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;


                                          In het voormalige Bestemmingsplannen stond:


                                          Peil

                                          Het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.
                                          Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:


                                          De bouwhoogte van een bouwwerk
                                          Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.


                                          De goothoogte van een bouwwerk
                                          Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.


                                          Men bedoelde hier derhalve het Straatpeil


                                          In de bouwkundige leerboeken staat:


                                          Vloerpeil
                                          De hoogte van de afgewerkte begane grondvloer van de woning.
                                          Maaiveld
                                          Het maaiveld (peil) - de bovenkant van het aansluitende terrein


                                          Varia van het internet:


                                          Peil van een gebouw is de hoogte van het maaiveld voor de hoofdingang. De wetgeving gaat (bijna) altijd uit van de hoogte in relatie tot het omliggende terrein, omdat Peil voor elke gebouw anders kan zijn.
                                          Geen hoogteverschillen van meer dan 20 mm mogen zijn op de verkeersroute naar de uitgang en dat die UITGANG vervolgens niet hoger dan 1 meter boven het straatniveau mag uitkomen.


                                          Men bedoelde hier derhalve het Straatpeil


                                          Eisen die Liander stelt


                                          Het vloerpeil moet minimaal 100 mm en maximaal 250 mm hoger liggen dan het aangrenzend maaiveld (bestaand of toekomstig). Ligt het vloerpeil van de ruimte van Liander hoger dan 250 mm boven het aansluitende afgewerkte maaiveld? Dan moeten aanvullende maatregelen worden genomen. Tot een hoogteverschil van 600 mm volstaat een trap.


                                          Gemeente Apeldoorn eist:


                                          Rooilijnen uitzetten Met een omgevingsvergunning van de gemeente gaat u bouwen op de juiste plaats. Deze plaatsbepaling van het bouwwerk noemen we ‘rooilijn uitzetten'. U mag niet bouwen voordat er een denkbeeldige lijn tussen de bouwplaats en de openbare weg door ons is uitgezet. Bij woningen geven we ook de voorgevel-rooilijn aan, waarmee alle voorgevels in een straat gelijk lopen. Peil is de hoogte van het gebouw ten opzichte van het straatpeil van de as van de weg. De gemeente stelt het vloerpeil alleen in projectgebieden vast.


                                          Boezempeil

                                          Het boezempeil (BP) of streefpeil is het peil van een boezem ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil, afgekort NAP.


                                          Verschil straatpeil met vloerpeil

                                          In beginsel is dat nergens vastgelegd doch je moet wel voldoen aan de eis dat de opstap ter plaatse van de toegangsdeur maximaal  20 mm mag zijn.


                                          De uitleg van NAP stelt:


                                          Alle hoogtes in Nederland worden gemeten ten opzichte van hetzelfde niveau, het Normaal Amsterdams Peil (NAP). Een NAP-hoogte van 0 m is ongeveer gelijk aan het gemiddeld zeeniveau van de Noordzee. Om binnen Nederland hoogtes te kunnen vergelijken maken we gebruik van 1 nulpunt: het NAP. Hierdoor kunnen we zeggen dat het hoogste punt in Nederland dicht bij het Drielandenpunt in Vaals ligt met 322,38 m boven NAP. Het laagste punt ligt bij Nieuwerkerk aan den IJssel met 6,78 m onder NAP. Zowel het hoogste en het laagste punt is door Rijkswaterstaat eind 2017 opnieuw bepaald. Het symbolisch hoogste punt is de bovenkant van een steen geplaatst in 1896 met een toenmalige hoogte van 322,5 m. In 2017 is deze steen bepaald op een hoogte van 321,9 m boven NAP. Het in 2017 gemeten hoogste punt is op de Vaalserberg is 322,4 boven NAP.
                                          Het NAP is onmisbaar voor de bescherming tegen overstromingen. Dijken en andere waterkeringen houden ons land droog. Daarom controleren we regelmatig of onze dijken en duinen nog wel hoog genoeg zijn ten opzichte van het NAP. Daarnaast gebruiken we het NAP ook voor waterbeheer, het plannen van bouwwerkzaamheden en het bestuderen van de bodembeweging.
                                          Een NAP-hoogte van 0 m is ongeveer gelijk aan het gemiddeld zeeniveau van de Noordzee. Om overal in Nederland de hoogte ten opzichte van het NAP te kunnen bepalen, zijn er door het hele land ongeveer 35.000 peilmerken aangebracht. Deze NAP-peilmerken hebben een hoogte ten opzichte van het NAP en zijn verankerd in onder meer woonhuizen, bruggen, viaducten. Zo kunnen we gemakkelijk de waterstand bepalen of de hoogte van een bouwwerk. Vrijwel overal in Nederland is binnen de afstand van 1 km een peilmerk te vinden.


                                          Gemeente Almere stelt in de eisen van vrije kavelbouw:


                                          Het maaiveld (peil), de bovenkant van het aansluitende terrein, ligt in Vogelhorst op -3.80 NAP. Onder vloerpeil verstaan we de hoogte van de afgewerkte begane grondvloer van de woning. In Vogelhorst is het voorlopig vloerpeil bepaald op -3.60 NAP. Zie ook het kavelpaspoort. Wij raden aan dit minimaal aan te houden i.v.m. aansluitingen.


                                          De voormalige Stichting STABU, thans Ketenstandaard, heeft de navolgende specificatie:


                                          PEIL
                                          Als peil P geldt:
                                          1 #
                                          \- de bovenkant van de afgewerkte vloer van.....
                                          \- de bovenkant van.....
                                          \.....
                                          2 #
                                          \De hoogte van P bedraagt ten opzichte van N.A.P.
                                          (m).....
                                          \De hoogte van P bedraagt.....
                                          3 #
                                          \.....


                                          STABU is dus onduidelijk want:


                                          1. Het 1e attribuut gaat over bouwkundig vloer- of bouwpeil;
                                          2. Het 2e attribuut gaat over het vloerpeil, deze maten worden afgeleid van het straatpeil wat door de Gemeente, samen met de rooilijn, is uitgezet en verklikt.


                                          Betere informatie in de STABU specificatie zou zijn:


                                          1. Staat peil, enkel de definitie en waar het zich bevindt;
                                          2. Vloerpeil, ten opzichte van het staatpeil, bv 100mm daarboven;
                                          3. Vloerpeil, ten opzichte van NAP lijkt overbodig want hoe bepaal je dat. Dan moet je je weten wat het straatpeil is t.o.v. NAP.


                                          De definitie van "Bovenkant afgewerkte begane grond vloer" is over het algemeen:


                                          De bovenkant van de smeervloer maar ook de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer waarbij rekening gehouden is met 10 mm vloerafwerking.


                                          Hoogtematen in tekening 

                                          Conform NEN 114 geldt dat"

                                          Er wordt een peil gekozen, meestal is dat de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer. Hoogtematen worden dan met een plus- of minteken gerelateerd aan dit peil. Op de tekening dient ook de positie van het gekozen peil ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.) aangegeven te worden???. In plattegronden wordt de hoogtemaat van een vloer aangegeven door deze erin te schrijven.


                                          In het OSS  is het peil een onderdeel van de Locatie.


                                          PKVW

                                          Staat voor "Politiekeurmerk Veilig Wonen". Het is een keurmerk dat wordt toegekend aan woningen die voldoen aan bepaalde veiligheidseisen op het gebied van inbraakpreventie en sociale veiligheid. Het keurmerk is bedoeld om de veiligheid van woningen te verbeteren en het risico op inbraak te verminderen. Woningen die voldoen aan de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen worden beter beveiligd geacht tegen inbraak en hebben daardoor vaak een lagere kans op criminaliteit. Het keurmerk wordt toegekend aan woningen die zijn voorzien van goedgekeurd hang- en sluitwerk, verlichting, rookmelders en andere beveiligingsmaatregelen. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen wordt ondersteund door de Nederlandse politie, gemeenten, woningcorporaties, verzekeraars en andere betrokken partijen om de veiligheid in woonwijken te verbeteren.

                                          Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW) kent verschillende klassen die aangeven in hoeverre een woning voldoet aan de gestelde eisen voor inbraakpreventie en sociale veiligheid. Hier zijn de belangrijkste klassen die binnen het PKVW worden gebruikt:


                                          1. Basis, deze klasse houdt in dat de woning is voorzien van basismaatregelen die de kans op een geslaagde inbraak verkleinen. Hierbij kan gedacht worden aan goedgekeurd hang- en sluitwerk op deuren en ramen, voldoende buitenverlichting en rookmelders;

                                          2. Compleet, deze klasse gaat een stap verder dan de basis en omvat aanvullende maatregelen zoals inbraakwerend glas, meerpuntssluitingen op deuren, gecertificeerd anti-inbraakbeslag en extra verlichting rondom de woning;

                                          3. Optimaal, in deze klasse zijn alle mogelijke maatregelen genomen om de woning zo goed mogelijk te beveiligen tegen inbraak. Dit omvat geavanceerde beveiligingssystemen, zoals alarmsystemen, camerasystemen, en eventueel zelfs buurttoezicht.


                                          PKVW kan dus in SE zowel terugkomen in de:


                                          1. Objecten boom (SBS), zijnde de gevelopeningen als bouwdeel (object gekoppeld aan de Locatieparameters);
                                          2. Functieboom (FBS), de functie(s), zoals meegenomen in het ontwerp, desgewenst geprioriteerd (MoSCoW), door wie en het gewicht;
                                          3. Eisenboom (RBS), de prestatie-eisen zoals bovengenoemde klassen, waaraan het moet voldoen tijdens de oplevering, desgewenst geprioriteerd (MoSCoW), door wie en het gewicht;
                                          4. Risicoboom, optioneel, met generiek risico's en arbotechnische risico, door wie.
                                          5. Technische Oplossing(en) kolom, gefaseerd (met welk detailniveau) vervat in een technische omschrijving (detailniveau) tot een (materiegerichte) werkbeschrijving (detailniveau) alsmede parallel (iteratief) in een 3D-model. Desgewenst geprioriteerd (MoSCoW), door wie en het gewicht;
                                          6. Bouwstoffen en/of productenboom (PBS), desgewenst geprioriteerd (MoSCoW), door wie en het gewicht;
                                          7. Conditieboom, optioneel, de staat van de uitgevoerde of nog uit te voeren technische Oplossing
                                          8. Verificatie- en validatie, met name door de PKVW assessoren, door wie en het gewicht.


                                          Ploeg

                                          Een groep ambachtslieden die onderdeel uitmaken van hetzelfde ambacht (gilde) of techniek en de daarin geopperde aanverwante activiteiten uitvoeren, zoals een metselploeg of timmerploeg.


                                          Prestatie-eis

                                          Een "prestatie eis" is een specifieke vereiste die de gewenste prestatie van iets definieert. In de context van bouwsector worden prestatie eisen gebruikt om de verwachte resultaten, voortkomend uit de technische oplossingen van de gevraagde functionaliteiten van een project te specificeren. Deze eisen kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten, zoals duurzaamheid, veiligheid, energie-efficiëntie en comfort.

                                          Het specificeren van prestatie eisen is essentieel om ervoor te zorgen dat het (bouw)project voldoet aan de verwachtingen, het doel en doelstellingen van de opdrachtgever en dat het minimaal voldoet aan de geldende wet- en regelgeving om het in gebruik te mogen nemen.


                                          Prestatie-eisen zijn verifieerbaar en gebaseerd op de functionele eisen. Ondubbelzinnig, meetbaar (bandbreedte/grenswaarde/minimumwaarde) en het liefst niet innovatie-belemmerend maar wel duurzaam. Prestatie-eisen in de zin van meetbare waarden of verplichtingen (verifieerbaar) kunnen zijn:


                                          1. Numerieke prestatie eisen: zoals de kenmerken en waarden "h.o.h. 600 mm" bij een balklaag, "1:100" afschot bij een vloer, "500 lux" verlichtingssterkte op het werk oppervlak van een bureautafel of 500k euro als stichtingskosten.
                                          2. Alfanumerieke prestatie eisen: referenties, verwijzende eisen zoals "conform bestaand", "hoger dan de kerk in de naburige gemeente" of "Dorische kapiteel conform het handboek Vitruvius";
                                          3. Esthetische prestatie eisen: referenties zoals beeldmateriaal/monsters/proefopstelling/proefvlak aangaande structuur, textuur, dessin, kleur etc.

                                          Een prestatie specificatie is te herkennen aan de technische invulling, zoals warmwaterverwarming of staalskelet, als resultaat van een activiteit. Ook wel de functievuller of oplossing genoemd.


                                          In het OSS zijn 3 kolommen gereserveerd voor de 3 voorgenoemde soorten prestatie-eisen.


                                          Prioriteit

                                          Voorkeur, voorrang, pre, voorkeursbehandeling, begunstiging. Zie MoSCoW.


                                          Produkt/artikel of bouwproduct

                                          Product is o.a. een CPR term. CPR staat voor Construction Products Regulation, wat in het Nederlands vertaald kan worden als de Bouwproductenverordening. Het is een Europese verordening die van toepassing is op bouwproducten die op de markt worden gebracht binnen de Europese Economische Ruimte (EER). De CPR heeft als doel om de prestaties van bouwproducten te harmoniseren en te reguleren, met name wat betreft hun brandgedrag en andere essentiële eigenschappen.


                                          Het begrip "bouwproduct" binnen de context van de Construction Products Regulation (CPR) verwijst naar elk product dat bedoeld is om permanent te worden geïntegreerd in bouwwerken en waarvan de prestaties van invloed kunnen zijn op de prestaties van het bouwwerk met betrekking tot de basisvereisten voor bouwwerken.


                                          Het bouwproduct, de fabrieksmatig vervaardigde bouwstof, is geïntegreerd in het bouwwerk, in de fysieke en gematerialiseerde objecten, de "Bouwdelen".


                                          In het OSS is een kolom gereserveerd voor de bouwstoffen c.q. producten. Per fase waarin het project zich bevindt kan dit aangepast worden in de zin van hout naar meranti naar  merk kozijn.


                                          Productenboom

                                          De Product Breakdown Structure (PBS) is een hiërarchische structuur die wordt gebruikt om het systeem of project op te delen in met name producten. Het wordt ook wel gezien als een shopping list. De Product Breakdown Structure (PBS) begint bovenaan officieel met het eindproduct, gevolgd door sub categorieën. Het verschil met de Work Breakdown Structure (WBS) is dat deze vooral uit activiteiten/taken bestaat, vergelijkbaar met een to-do-list. 


                                          In de tijd gezien, door de fasering, zal de PBS langzaam gevuld worden. Als de contractuele knip vroeg in het ontwerp proces ligt wordt deze ingevuld door de opdrachtnemer. 


                                          In het OSS is de PBS kan, omdat ze gekoppeld is aan de bouwdelen uit de SBS en de Locatie, fungeren als de aanzet van een materialenpaspoort of als onderlegger voor de toekomstige conditiemetingen.

                                          In het OSS is de PBS geen op zichzelf staande boom maar horizontaal gekoppeld met het bouwdeel waar het in of aan zit.


                                          Productiemiddelen

                                          Ander woordgebruik voor de aan te wenden middelen. Tabel 3 van de NL/SfB, noemt dit "Constructiemiddelen". De classificatie is opgebouwd naar bouwstoffelijkheid en geclassificeerd met een letter en een getal. Zie elders.


                                          Project baseline

                                          Een baseline (basislijn) in projectmanagement is een duidelijk gedefinieerd startpunt voor uw projectplan. Het is een vast referentiepunt om de voortgang van het project te meten en te vergelijken. In projectmanagement wordt baseline vaak gebruikt om te verwijzen naar de oorspronkelijke scope, planning en budget van een project. Door een baseline vast te leggen aan het begin van een project, kunnen projectmanagers de voortgang en prestaties gedurende het project meten en controleren. Eventuele afwijkingen van de baseline kunnen worden geïdentificeerd en aangepakt om het project op koers te houden. Een project baseline heeft dus drie componenten zijnde:


                                          1. Planning;
                                          2. Kosten of budget:
                                          3. Reikwijdte, scope


                                          Eén van de redenen om een baseline te maken van het project is om een zeer werkbaar en duidelijk beeld te genereren als er een vertraging of een versnelling te zien is in het project. Vaak worden deze drie baselines afzonderlijk gecontroleerd, en gerapporteerd om ervoor te zorgen dat ze allemaal op schema liggen. Wanneer het volledig is geïntegreerd, kan dit een performance measurement baseline (PMB) worden genoemd.


                                          Vanuit het OSS kan men op ieder gewenst moment monitoren om te bekijken of alles op schema ligt op zaken als:


                                          1. Planning en scope: Of het project op schema ligt; wat had er gedaan moeten zijn op enig moment en wat is er gedaan;
                                          2. Kosten:
                                            1. Hoeveel er is uitgegeven aan de reguliere termijnbetalingen;
                                            2. Hoeveel er extra is "uitgeven" aan:
                                              1. Meerwerk, voortkomend uit o.a.:
                                                1. Besteks- of contractswijzigingen door afwijkingen op het constract en extra werk;
                                                2. Stelposten, de overschrijdingen;
                                                3. Verrekenbare hoeveelheden, de overschrijdingen;
                                                4. Geschatte hoeveelheden, de overschrijdingen.
                                              2. Bijbetaling;
                                              3. Vergoedingen die opdrachtgever moet doen richting aannemer.
                                            3. Hoeveel er minder is uitgegeven aan o.a.:
                                              1. Minderwerk,voortkomend uit o.a.:
                                                1. Besteks- of contractwijzigingen o.g., door zaken niet of niet geheelte  laten uitvoeren, bezuinigingen;
                                                2. Stelposten, de onderschrijdingen;
                                                3. Verrekenbare hoeveelheden, de onderschrijdingen;
                                                4. Geschatte hoeveelheden, de onderschrijdingen.
                                              2. Kortingen;
                                              3. Vergoedingen die de aannemer moet doen richting opdrachtgever.


                                          Door deze gegevens te extrapoleren vanaf bijvoorbeeld een standlijn, kan men een goede inschattingmaken hoe het project gaat eindigen en daarop dan sturen

                                          Projectstadium

                                          In Revit maakt men één totaal model, ook wanneer het bouwplan over een bestaande toestand gaat die door de tijd verandert naar een nieuwe toestand. Het is in Revit eenvoudig om het model in fases te verdelen, een projectfase (Phase) in Revit is te zien als een tijdslot. Alle elementen die in dat tijdslot zijn gelabeld worden getoond in het model. De fases (tijdsloten) zijn opeenvolgend en overerfbaar ten behoeve van de verrijking. Men kan net zoveel fases aanmaken als nodig  is.


                                          Projectstadium, is het stadium waarin het project (projectmanagement term) zicht bevindt en is gekoppeld gedacht aan een fasenaam, die zelf bedacht kan zijn of via normering gedefinieerd. We kennen in principe dus:


                                          1. De overall fase, de lifecycle van het gehele object, bijvoorbeeld met een levensduur van 75 jaar beginnend vanaf de oplevering;
                                          2. Een fase daarbinnen met een fasenaam, bijvoorbeeld "Renovatie" als project;
                                          3. Een subfase daarbinnen met een fasenaam, bijvoorbeeld "Narooiwerk en onderhoudstermijn" als fase van dat project.


                                          Een klassieke vraag in deze is of er een causaal verband is tussen het projectstadium en het niveau van uitwering:


                                          1. Bij nieuwbouw is er inderdaad een causaal verband tussen een geclassificeerd projectstadium (SO, VO, DO) en een geclassificeerd uitwerkingsniveau (LOD 100, LOD 200, LOD 300) , immers de scoop zit daarbij vaak tussen niks, het begin van het project, waarbij er letterlijk nog niets is, en het einde van het project, vaak een lange tijd daarna, de oplevering (met narooiwerk) van het opgeleverde, het object. Uitgaan van geclassificeerde fasen en het niveau van uitwerking lijkt voor de hand liggend.
                                          2. Bij verbouw en onderhoud, in de gebruiks- of exploitatiefase van het object, is er geen of in ieder geval veel minder causaal verband tussen de een fasering en het niveau van uitwerking, immers de scoop, die daarbij in tijd gezien relatief kort is, zit daarbij tussen wat er als zit (As Built) en het aangepaste (As Built) tenzij er sprake is van nagenoeg vervangende nieuwbouw of hoog niveau verbetering/verduurzaming. Uitgaan van zelf bepaalde fasen en niveau van uitwerking lijkt dan meer voor de hand liggend. Generiek zou een dergelijk project dan opgedeeld kunnen worden in de volgende fasen (voor discussie vatbaar):


                                            1. Begin project, voorbereiding;
                                            2. Haalbaarheidsstudie;
                                            3. Planning;
                                            4. Bepalen wat er moet gebeuren, ontwerp, kan de hand van een koude opname/conditiemeting;
                                            5. Partij "strikken" die het gaan uitvoeren;
                                            6. Uitvoering/realisatie, warme opname;
                                            7. Controle werkzaamheden/oplevering, verificatie en validatie;
                                            8. Narooiwerk en onderhoudstermijn;
                                            9. Afsluiting en evaluatie, eindafrekening.


                                          De fasering van een (nieuwbouw)project conform de Standaard Taakbeschrijving (STB) geclassificeerd is vanuit de adviseurswereld gezien:


                                          1. Initiatieffase, haalbaarheid;
                                          2. Projectdefinitie (PD);
                                          3. Structuur Ontwerp of Schets Ontwerp (SO);
                                          4. Voor Ontwerp of Voorlopig Ontwerp (VO);
                                          5. Definitief Ontwerp (DO);
                                          6. Technisch Ontwerp (TO), de voormalige besteksfase;
                                          7. Uitvoeringsgereed Ontwerp (UO);
                                          8. Directievoering;
                                          9. Gebruik- en Exploitatie.


                                          Fase "Prijs- en contractvorming", daar waar de zogenaamde harde knip zit, kan klassiek zitten achter de TO fase (bestekscontract), maar evenzo achter fase PD, (Turn-key vanuit een geintegreerd contract).


                                          De UAV-gc, voluit "Uniforme Administratieve Voorwaarden voor Geïntegreerde Contractvormen", is een contractvorm die veel wordt gebruikt in de Nederlandse bouwsector bij geïntegreerde contracten zoals Design & Build (D&B) en Design, Built, Finance & Maintain (DBFM).

                                          Fasering binnen het UAV-gc contract volgt meestal een gestructureerde aanpak die overeenkomt met de verschillende fasen van een typisch bouwproject. Hoewel de specifieke fasering kan variëren afhankelijk van de aard en omvang van het project, zijn hier enkele algemene fasen die vaak worden toegepast:


                                          1. Voorbereidingsfase: In deze fase worden de contractuele en organisatorische aspecten van het project vastgesteld. Dit omvat het opstellen van het contract, het identificeren van de belangrijkste belanghebbenden en het vaststellen van de contractuele procedures en richtlijnen;

                                          2. Ontwerpfase: Tijdens deze fase wordt het ontwerp van het project ontwikkeld. Dit omvat het uitwerken van de technische specificaties, het opstellen van tekeningen en modellen, en het verkrijgen van goedkeuringen van relevante instanties en belanghebbenden;

                                          3. Realisatiefase: Dit is de bouwfase waarin de daadwerkelijke realisatie van het project plaatsvindt. De opdrachtnemer en de eventueel ingeschakelde specialistische onderopdrachtnemers/onderaannemers voeren de werkzaamheden uit volgens de contractuele specificaties, terwijl het indirecte "toezicht" en de kwaliteitscontrole worden uitgevoerd door de opdrachtgever of diens vertegenwoordiger;

                                          4. Opleveringsfase: Na voltooiing van de bouwwerkzaamheden wordt het project "overgedragen" aan de opdrachtgever. Dit omvat het testen en toetsen van systemen en installaties, het oplossen van eventuele resterende gebreken, en het verkrijgen van goedkeuringen voor de definitieve oplevering;

                                          5. Nazorgfase: Na de oplevering wordt het project overgedragen aan de beheer- en onderhoudspartijen. Dit omvat het in bedrijf stellen van systemen, het verstrekken van documentatie en training, en het opstellen van onderhoudsplannen voor de toekomstige exploitatie van het project.


                                          Binnen elke fase kunnen verschillende activiteiten en mijlpalen worden geïdentificeerd. Het doel van het faseren is om een gestructureerde en gecontroleerde aanpak te bieden voor de uitvoering, waarbij risico's worden beheerst en de belangen van alle partijen worden beschermd.


                                          In het OSS is derhalve niet gekozen voor enkel een "nieuwbouw" fasering op te nemen. Door of namens de gebruiker kan men zelf bepalen de:


                                          1. Totale fasering, zodat men weet wat de plaats is van de te specificeren fase ten opzichte van het geheel, de lifecycle van een object, bv 75 jaar na oplevering;
                                          2. Fasenummer (van totaal aantal fasen) van de te specificeren fase, bijvoorbeeld 3 van 5;
                                          3. Fasenaam van de te specificeren fase, bijvoorbeeld Bestelfase;
                                          4. Startdatum van de te specificeren fase;
                                          5. Einddatum van de te specificeren fase.


                                          Hierdoor kan men bij kortlopende projecten zoals onderhoud sneller schakelen, met nog steeds de toepassing van het principe" "Beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald".


                                          Property en propertysets

                                          Eigenschap of kenmerk: In algemene zin verwijst "property" naar een attribuut of kenmerk van een object, systeem, persoon, of concept. Bijvoorbeeld, in de context van Systems Engineering, zou een property van een systeem kunnen zijn de maximale snelheid, grootte, of gewicht.

                                          In de context van de Industry Foundation Classes (IFC), die worden gebruikt voor het modelleren en uitwisselen van bouwinformatiemodellen (BIM), verwijst "property" naar een kenmerk, attribuut of eigenschap van een element. De property wordt aangevuld met een Waarde.


                                          In het OSS zijn met name in de prestatie-eisen bomen de van belang zijnde attributen met waarden opgetekend welke kunnen worden geverifeerd ten behoeve van de validatie behorende bij een milestone of oplevering. Feitelijk is een oplevering ook een vorm van milestone.


                                          Property Type

                                          In de IFC (Industry Foundation Classes) standaard wordt aan elk BIM (Building Information Model) entiteit een specifieke klasse toegewezen met daarin attributen. Voorbeelden van attributen zijn:


                                          1. Name;
                                          2. Description;
                                          3. Predefined Type;
                                          4. ObjectType;
                                          5. Tag.


                                          Hoewel deze attributen helpen bij het identificeren van het object, zijn ze vaak niet voldoende voor een volledige beschrijving. Om een ​​nauwkeurigere karakterisering van objecten te bieden, worden eigenschappen gebruikt. Eigenschappen kunnen verschillende waarden aannemen en worden weergegeven met behulp van verschillende gegevenstypen. Eigenschappen kunnen divers zijn en zowel basis- als meer geavanceerde parameters omvatten. Een groep eigenschappen met vergelijkbare kenmerken wordt een eigenschapset genoemd. De IFC-standaard biedt vooraf gedefinieerde eigenschapssets, gelabeld met het voorvoegsel Pset_. In de IFC 4×3-standaard zijn er meer dan  645 beschikbare property sets. Deze standaardsets zijn toegankelijk voor verschillende branches, projectfasen of typen stakeholders.


                                          IFC-eigenschappen zijn aanvullende (meestal IFC-typespecifieke) parameters die zijn toegewezen aan een IFC-entiteit.

                                          Een Property Type kan de volgende waardes hebben:


                                          1. Single Value, IfcPropertySingleValue: Een vrij te kiezen tekst of numerieke waarde;
                                          2. Enumerated Value: Een opsomming van verschillende waardes;
                                          3. Bounded Value (Begrensde Waarde): Een Property die maximaal twee (numerieke of beschrijvende) waardes heeft, de eerste waarde die de bovengrens en de tweede waarde die de ondergrens;
                                          4. Table Value (tabel waarde): Een Property die twee lijsten van (numerieke of beschrijvende) waarden heeft (tabel met twee kolommen);
                                          5. List Value (lijst Waarde): Een Property met meerdere (numerieke of beschrijvende) waarden (geordende lijst);
                                          6. Reference Value (referentiewaarde): Een Property die verwijst naar een agenda type entiteit (dag , maand en jaar ).


                                          In het OSS kunnen de diverse  Property types ingevoerd worden welke overgenomen zijn uit het geëxporteerde IFC bestand.


                                          PvE

                                          PvE staat voor Programma van Eisen (en wensen). Het is  de ultieme bronspecificatie, geschreven door of namens een opdrachtgever, in de pre-ontwerpfase. Het zijn in basis de geprioriseerde functionele- (doel en doelstellingen) en prestatie -eisen van een project, product of dienst. Oftewel het verlanglijstje van de opdrachtgever in de vorm van een klanteisenspecificatie (KES). Het PvE wordt vaak gebruikt in de bouwsector om de eisen en wensen (verwachtingen), door middel van prioriteringsmethode, met "gewicht" in het beginstadium van een project-start-up goed en eenduidelijk (SMART) vast te leggen, nog voordat men in de opvolgende fase (SO) de overerfbare KES gaat doorspecificeren om vervolgens iteratief te starten met ontwerpen (3D-modelleren). Bij bestaande bouw kan de KES samen met de staat waarin het object zich bevindt de onderlegger zijn voor de gekozen technische oplossingen. 


                                          Het Programma van Eisen kan verschillende aspecten omvatten waarvan het OSS als longlist kan fungeren, bijvoorbeeld functie-eisen als:


                                          1. Zittingzalen zijn kolomvrije ruimten;
                                          2. Gebouw moet mogelijk hebben voor uitbreiding door bv optoppen;
                                          3. Terrein moet zodanig vormgegeven te worden opdat er een natuurlijke overgang van openbaar naar privé ontstaat;
                                          4. De toegangswegen voor bezoekers en personeel moeten worden gescheiden;
                                          5. Het laden en lossen mag geen belemmering vormen;
                                          6. Afvalcontainers uit het zicht;
                                          7. Etc.


                                          Het Programma van Eisen kan verschillende aspecten omvatten waarvan het OSS als longlist kan fungeren, bijvoorbeeld eisen als:


                                          1. Functionele eisen, de doel en doelstellingen, de gemene deler in de latere considerans in de aanhef van de overeenkomst;

                                          2. Prestatie-eisen, alfanumeriek, numeriek en in beeld vervat. Op alle niveaus conform de objectenboom;

                                          3. Uitvoerings-eisen, logistiek, werkpakketten, specialistische onderaannmers;
                                          4. Samenwerkingsvorm en contractvorm, gecoordineerd, geintegreerd, of een combinatie of variant hierop;
                                          5. Financiele aspecten, budget, post onvoorzien, 
                                          6. Juridische aspecten, algemene voorwaarden, format van de kernbedingen;
                                          7. Inkoopaspecten, hoe in de markt zetten, 1 op 1, aabesteden, aanbestedingsvorm, selectie- en gunningscriteria;
                                          8. Etc.


                                          Het Programma van Eisen dient primair als een referentie- en communicatiedocument (verlanglijst of boodschappenlijst) tussen de opdrachtgever en zijn of haar 1e lijns contractpartijen zijnde:


                                          1. Voor enkel diensten (adviseurs) om ervoor te zorgen dat de verwachtingen duidelijk worden begrepen en nageleefd. Hoewel het PvE gefaseerd wordt uitgewerk is het parallel aan dat proces het ultieme referentie-document, zowel bij de fase-overgangen bij het ontwerpproces, de uitvoering en de oplevering. De vraag achter de vraag;
                                          2. Voor diensten en uitvoering, directe variant op basis van de UAV-gc vraagspecificatie;
                                          3. Voor diensten en uitvoering, de indirecte variant op basis van een Bouwteam overeenkomst, 1e fase.


                                          Er zijn voor het opstellen van een PvE diverse normen en richtlijnen zoals de:


                                          1. NEN 2658 is een Nederlandse norm die specifiek betrekking heeft op het Programma van Eisen voor utiliteitsgebouwen. In het kader van NEN 2658 worden richtlijnen gegeven voor het formuleren van de functionele, technische en operationele eisen waaraan een utiliteitsgebouw moet voldoen. Het PvE volgens NEN 2658 bevat onder andere informatie over ruimtelijke indeling, bouwtechnische aspecten, installaties, duurzaamheid, brandveiligheid, toegankelijkheid en gebruikseisen van het gebouw. Door het gebruik van de norm NEN 2658 kunnen betrokken partijen gestandaardiseerde en consistente PvE-documenten opstellen, wat bijdraagt aan een efficiënter ontwerpproces, heldere communicatie tussen opdrachtgever en ontwerpteam, en uiteindelijk een beter eindresultaat van het utiliteitsgebouw;
                                          2. NEN 2631. Deze norm behandelt prestatie-eisen voor woonfuncties en geeft richtlijnen voor het opstellen van PvE's voor verschillende soorten woonruimtes;
                                          3. NPR 6708. Dit is een praktijkrichtlijn voor het opstellen van een PvE voor bouwwerken, inclusief woningbouw. Het biedt richtlijnen en voorbeelden voor het specificeren van functionele, technische en kwalitatieve eisen;
                                          4. SBR 258.


                                          Het OSS kan voor een groot, met name het technische deel, gebruikt worden voor de KES c.q. PvE. Het is dan handig als de specificeerder hierbij kan selecteren uit lijsten.


                                          Raakvlakken

                                          Door het opdelen van een project in objecten ontstaan hiertussen raakvlakken. Het éne object is derhalve afhankelijk van de gegevens of invulling van een ander object. Aan deze raakvlakken kunnen ook eisen worden gesteld. Men kan echter ook het raakvlak tussen bijvoorbeeld 2 objecten ook weer als een object zien, als een component, welke onderdeel uitmaakt van 1 van beide objecten conform de definitie van het object of element. Zo hoort conform de NL/SfB tabel 1, de elementenmethode, de plint bij de vloerafwerking en niet bij de wandafwerking. De situatie dat objecten koud tegen elkaar komen is niet bouweigen. Ten behoeve van de raakvlakken analyse wordt vaak gebruikt gemaakt van een raakvlakkenmatrix, hierbij worden alle raakvlakken overzichtelijk in matrix geanalyseerd en weergegeven. Verder kunnen deze raakvlakkeneisen gekoppeld worden aan de betreffende objecten, waardoor deze raakvlakken eisen opgenomen worden in de ontwerpspecificaties.


                                          In het OSS wordt vooralsnog uitgegaan van de praktijksituatie dat tussen objecten voorzieningen komen als profielen, kitvoeg etc. welke te beschouwen zijn als componenten behorende bij een bouwdeel.


                                          Reinheidsgraad of schoonmaakkwaliteit

                                          “Goed schoonmaken is niet alleen van belang om er voor te zorgen dat een schoongemaakt object er voor het oog mooi uitziet, maar ook om te voorkomen dat de gebruikers van een object het slachtoffer worden van schadelijke stoffen en organismen die ziekte en bederf met zich mee kunnen brengen. Volgens de schoonmaakterminologie is schoon: "de situatie die wordt verkregen na het verwijderen van vuil en andere storende elementen, zoals omschreven in de norm NEN 2075, "het vastleggen van een objectief kwaliteitmeetsysteem voor de schoonmaak-dienstverlening binnen alle soorten gebouwen en locaties". De Europese opschaling voor de NEN 2075 is de ISO-EN 13549. Naast hoe schoon een bouwdeel is, een materiaal is zijn toepassing, is de bepaling van de mate van schoon ook afhankelijk van factoren die van invloed kunnen zijn op de mate
                                          van schoon die men ervaart, waaronder hygiëne, geur, luchtkwaliteit, interieur en inrichting. In de schoonmaakbranche verwijst de term "reinheidsgraad" naar de mate waarin een oppervlak of ruimte vrij is van vuil, stof, bacteriën, en andere verontreinigingen na een schoonmaakproces. Het meten en handhaven van de reinheidsgraad is essentieel om te zorgen voor een schone en hygiënische omgeving, vooral in omgevingen zoals ziekenhuizen, laboratoria, voedselbereidingsfaciliteiten en cleanrooms. In de schoonmaakbranche worden vaak gestandaardiseerde reinheidsniveaus gebruikt om de kwaliteit van de schoonmaakwerkzaamheden te beoordelen en te communiceren met klanten. Deze niveaus kunnen variëren afhankelijk van de specifieke eisen van de klant en het type faciliteit. Bijvoorbeeld, in ziekenhuizen kunnen verschillende reinheidsniveaus worden vastgesteld voor operatiekamers, patiëntenkamers, en openbare ruimtes.


                                          Het meten, verifieren en verifieren daarna, van de reinheidsgraad kan worden uitgevoerd met behulp van verschillende methoden, waaronder visuele inspectie, microbiologische tests, gebruik van testapparatuur zoals luminometers voor het meten van ATP-niveaus, enzovoort. Het handhaven van een hoge reinheidsgraad is cruciaal voor het bevorderen van de gezondheid, veiligheid en welzijn van mensen die de ruimte gebruiken, evenals voor het voldoen aan de regelgeving en normen op het gebied van hygiëne en gezondheid. De reinheidsgraad van bijvoorbeeld de operatiekamer kan worden gemeten aan de hand van verschillende prestatie-eisen als criteria, waaronder:


                                          1. Visuele inspectie: Een schoonmaakprofessional voert een visuele inspectie uit om te controleren of er geen zichtbaar vuil, bloed, of andere verontreinigingen op de oppervlakken aanwezig zijn;

                                          2. Microbiologische tests: Monsters kunnen worden genomen van verschillende oppervlakken in de operatiekamer en worden getest op de aanwezigheid van pathogene bacteriën of micro-organismen die infecties kunnen veroorzaken;

                                          3. Gebruik van testapparatuur: Luminometers kunnen worden gebruikt om de aanwezigheid van adenosinetrifosfaat (ATP) te meten, een indicator voor organisch materiaal en microbieel leven. Een laag ATP-niveau wijst op een goede reiniging;

                                          4. Checklists voor reinigingsprotocollen: Schoonmaakprofessionals kunnen gebruik maken van gestandaardiseerde checklists om ervoor te zorgen dat alle vereiste reinigingsstappen zijn uitgevoerd volgens de geldende protocollen.


                                          In verschillende sectoren en toepassingen worden reinheidsklassen gebruikt om de mate van reinheid aan te geven.

                                          Hier is een voorbeeld van hoe reinheidsklassen in een kantooromgeving kunnen worden toegepast:


                                          1. Reinheidsklasse 1 (Hoogste niveau): 
                                            1. Geen zichtbaar vuil, stof of vlekken op vloeren, meubilair en oppervlakken;
                                            2. Ramen en glazen oppervlakken zijn vlekvrij en helder;
                                            3. Sanitaire voorzieningen, zoals toiletten en wastafels, zijn grondig gereinigd en gedesinfecteerd;
                                            4. Geen sporen van afval of rommel in kantoorruimten;
                                            5. Algemeen gevoel van frisheid en netheid.
                                          2. Reinheidsklasse 2 (Gemiddeld niveau):
                                            1. Minimale hoeveelheid zichtbaar vuil of stof op vloeren, meubilair en oppervlakken;
                                            2. Ramen en glazen oppervlakken kunnen enkele vlekken of strepen vertonen;
                                            3. Sanitaire voorzieningen zijn schoon, maar kunnen enige slijtage of gebruikssporen vertonen;
                                            4. Klein afval kan aanwezig zijn, maar wordt regelmatig verwijderd;
                                            5. Algemene indruk van netheid, maar met enkele kleine onvolkomenheden.
                                          3. Reinheidsklasse 3 (Laagste niveau):

                                            1. Zichtbaar vuil, stof of vlekken op vloeren, meubilair en oppervlakken;
                                            2. Ramen en glazen oppervlakken kunnen vuil en vlekkerig zijn;
                                            3. Sanitaire voorzieningen vertonen tekenen van onvoldoende reiniging en kunnen onfris ruiken;
                                            4. Afval en rommel zijn aanwezig en moeten dringend worden verwijderd;
                                            5. Algemene indruk van onvoldoende onderhoud en netheid.


                                            Deze reinheidsklassen kunnen worden aangepast en afgestemd op de specifieke behoeften en verwachtingen van klanten, evenals op de omvang en aard van de kantooromgeving. Het gebruik van reinheidsklassen helpt bij het definiëren van standaarden, het beoordelen van de kwaliteit van schoonmaakwerkzaamheden en het verbeteren van de algehele netheid en hygiëne van kantoorruimten.


                                            Aan de basis van een schoon en gezond object ligt een schoonmaakplan. Hierin staat wie wat doet, wanneer en hoe. Zo staat van elk object:


                                            1. In welke ruimte het zich bevindt;
                                            2. Op welke manier (droog, nat, stofwissen, stofzuigen, met of zonder reinigingsmiddelen) wordt schoongemaakt;
                                            3. De schoonmaakfrequentie, hoe vaak: dagelijks, een paar keer per week, elke maand of alleen in vakanties.
                                            4. Door wie?


                                            VSR-KMS – het kwaliteitsmeetsysteem Vereniging Schoonmaak Research

                                            De Vereniging Schoonmaak Research onderzoekt schoonmaakmethoden en -technieken en ontwikkelde het VSR kwaliteitsmeetsysteem (VSR-KMS). VSR-KMS meet de technische kwaliteit van schoonmaak. Waarschijnlijk door de wetenschappelijke opbouw van VSR-KMS is het niet alleen het meest gebruikte en succesvolle, maar ook het meest gekopieerde meetsysteem. Diverse schoonmaakbedrijven, adviesbureaus en facility managers gebruiken de naam VSR voor elk VSR achtig meetsysteem, zonder dat duidelijk is wat de gecontroleerde normen nu eigenlijk zijn.
                                            Zelfs als wèl VSR-formulieren worden gebruikt. VSR wil een einde maken aan deze wildgroei, waarbij haar naam te pas en te onpas wordt
                                            gebruikt. Zij ontwikkelde het VSR-keurmerk, dat de erosie van VSR-KMS moet tegengaan.


                                            Reinheidsgraad of schoonmaakkwaliteit (vervallen of gedateerd?):


                                            1. Reinheidsgraad 2 is zwaar vervuild;
                                            2. Reinheidsgraad 4 is matig vervuild;
                                            3. Reinheidsgraad 6 is redelijk schoon;
                                            4. Reinheidsgraad 8 is schoon, er is geen sprake van zichtbaar gehecht of ongehecht vuil.


                                            Acceptance Quality Limit (AQL) van VSR-KMS

                                            Hoe kies je voor een bepaald kwaliteitsniveau van de geleverde dienstverlening?
                                            Het kwaliteitsniveau wordt vertaald in een maximaal percentage fouten dat geaccepteerd wordt. Voor sanitair bijvoorbeeld geldt doorgaans het niveau van 4%, voor patiëntgebonden ruimten geldt meestal 3%. Bij bureaukamers, verkeersruimten en klaslokalen hanteren we 7%.
                                            Voor specifieke omstandigheden, zoals tandheelkundige behandelplaatsen en productieomgevingen voor voedingsmiddelen, worden nu ook AQL-tabellen van 1% en 2% gehanteerd. Deze richtlijnen zijn in de praktijk ontstaan


                                            In het OSS kan de reinheidsgraad of schoonmaak kwaliteit, samen met de technische conditie en beeldkwaliteit, meegenomen worden in de kolom "Staat.


                                            RD-stelsel

                                            Het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting (RD) is het nationale coördinatensysteem. Het stelsel bestaat uit een netwerk van ongeveer 5.600 RD-punten verspreid over Nederland. Het Rijksdriehoeksstelsel is onderdeel van de Nederlandse geodetische infrastructuur. De locatie van een RD-punt wordt aangegeven met bijvoorbeeld een kerktoren, steen of grondanker. Ook zijn er 'actieve' RD-punten die satellietsignalen ontvangen en doorzenden. Dit zijn GNSS-referentiestations. Van elk RD-punt is de x- en de y-coördinaat bekend. De x en y geven de afstand aan tot 2 loodrecht op elkaar staande assen. De ene loopt van west naar oost (de x-as), de ander van zuid naar noord (de y-as). Vroeger sneden de assen elkaar in Amersfoort bij de spits van de Onze Lieve Vrouwentoren. Om praktische redenen zijn de assen zo verschoven dat in Nederland (op land) alle coördinaten altijd positief zijn en de x altijd kleiner is dan de y. Amersfoort is nu 155 000, 463 000. Je kunt de coördinaten van RD-punten gratis inzien in RDinfo op de website van het samenwerkingsverband NSGI.

                                            7 cijfers zijn voldoende om coördinaten op een centimeter nauwkeurig op te slaan en 8 cijfers zijn voldoende om coördinaten op een millimeter nauwkeurig op te slaan. Extra cijfers rechts van de komma leiden tot micrometer- of nanometernauwkeurigheid, wat in de meeste geospatiale toepassingen niet relevant is.


                                            Restauratieladder

                                            De restauratieladder is een concept dat wordt gebruikt binnen de restauratiewereld voor het bepalen van de mate van ingreep aan monumenten en beeldbepalende objecten. De restauratieladder bestaat uit verschillende treden of niveaus, die geleidelijk toenemen in de mate van ingreep. Hier zijn de gebruikelijke treden van de restauratieladder:


















                                            De door de stichting ERM ontwikkelde, in de context van de Erfgoedwet en het Erfgoedplatform Monumenten, restauratieladder dient, samen met de talrijke URL-en, als richtlijn voor restauratieprofessionals, beleidsmakers en eigenaars van historische gebouwen om weloverwogen beslissingen te nemen over het behoud en de ontwikkeling van ons cultureel erfgoed. Het benadrukt het belang van respect voor de historische integriteit van monumenten en het vinden van een balans tussen behoud, vernieuwing en verduurzaming. Daar waar je bij renovatie van slecht, via vervanging naar een verduurzaming kan gaan, dient bij restauratiewerk als activiteit altijd in beginsel de minst ingrijpende optie te worden gekozen (ladder aflopen van boven naar beneden), dus de Technsiche oplossing conserveren gaat voor is altijd in 1e instantie "Conserveren" van het bouwdeel wat er als zit.


                                            In het OSS kan de Technische Oplossing een afgeleide zijn van de Restauratieladder.


                                            Risicomanagement/beheersmaatregelen

                                            Uit onderzoeken blijkt, dat de meeste fouten in het bouwproces tijdens de ontwerp- en voorbereidingsfase worden gemaakt doch dat ketensamenwerking, de beste remedie, niet altijd mogelijk is. Risicomanagement helpt om beter voorbereid te zijn op onvoorziene gebeurtenissen en om hun doelstellingen effectiever te bereiken door potentiële risico's te minimaliseren of te beheersen. “RISMAN is een methode voor risicomanagement. Het doel van RISMAN methode om deze gebeurtenissen vooraf te identificeren en maatregelen te nemen om te voorkomen dat ze plaatsvinden. Of het verminderen van de mogelijke gevolgen voor het project als een gebeurtenis toch plaatsvindt. De RISMAN-methode bestaat uit een cyclus met een 5 stappen


                                            1. Identificatie van de  risico's en bespreekbaar maken met de 7 RISMAN brillen (invalhoeken/perspectieven):
                                              1. Politiek, bestuurlijk;
                                              2. Financieel/economisch;
                                              3. Juridisch/wettelijk;
                                              4. Technisch/uitvoerend;
                                              5. Organisatorisch;
                                              6. Geografisch/ruimtelijk;
                                              7. Maatschappelijk/sociaal. 
                                            2. Analyse, het in kaart brengen van de risico’s, het beoordelen van de impact ervan. Bij het beoordelen van de risico’s hanteert de RISMAN methode 6 impactklassen:
                                              1. Geld;

                                              2. Tijd;

                                              3. Kwaliteit;

                                              4. Veiligheid;

                                              5. Omgeving;

                                              6. Imago.

                                              7. Het vaststellen van de belangrijkste risico’s;

                                            3. Beheersing, het opstellen/kiezen van beheersmaatregelen, beslissingen over hoe ermee om te gaan:
                                              1. Vermijden;
                                              2. Verminderen;
                                              3. Overdragen of accepteren.
                                            4. Beheersmaatregelen, maak een lijst waaruit gekozen kan worden:
                                              1. Wie is verantwoordelijk voor het risico van de maatregel;
                                              2. Uitvoeren beheermaatregel;
                                              3. Evalueren beheersmaatregelen, had het gewenste effect.


                                            Kans    Gevolg    Gevaarlijk?

                                            Klein     Klein       Geen risico

                                            Klein     Groot      Minder belangrijk risico

                                            Groot    Klein       Minder belangrijk risico

                                            Groot    Groot      Belangrijk risico


                                            De RISMAN brillen worden gebruikt om het blikveld tijdens de risico inventarisatie te vergroten. Dat geldt voor alle belanghebbenden. Een ingenieur denkt wellicht alleen aan de technische risico’s, maar vaak spelen ook organisatorische of financiële factoren mee! Pas als je die ruime blik op risico’s hebt, is de kans kleiner dat er belangrijke risico’s “vergeten” worden.


                                            De RISMAN impactklassen helpen je bij het bepalen van de impact van de risico’s. Dat wil zeggen: het verkrijgen van inzicht in de grootte van de mogelijke schade van de risico’s op de verschillende impactklassen. Door risico’s goed op impactklassen te scoren, creëer je een goed begin voor bepalen van effectieve beheersmaatregelen.


                                            Soorten beheersmaatregelen bij risicomanagement:

                                            1. Vermijden, je verwijdert één van de twee factoren (kans en gevolg), of je elimineert ze allebei;
                                            2. Verminderen, je verzwakt één van de twee factoren (kans en gevolg), of je vermindert ze allebei;
                                            3. Overdragen, je sluit voor het risico een verzekering af;
                                            4. Aanvaarden, je stelt vast dat het risico kleiner is dan wat men eerst had vooropgesteld als acceptabele verliezen.


                                            In het OSS zijn 2 Risico kolommen opgenomen, gekoppeld aan:

                                            1. De activiteit, voorkomend uit de Technische Oplossing;
                                            2. Het materiaal, voorkomend uit de Technische oplossing.


                                            Op de achtergrond worden de risico's in kaart gebracht, zijnde de bril, impactklassen en de beheersmaatregelen welke laatste geexpliciteerd wordt in het dashboard.


                                            Revit

                                            In Revit, een Building Information Modeling (BIM) software van Autodesk, wordt de term "objectenboom" vaak vervangen door de "projectbrowser", een paneel aan de linkerzijde van het scherm dat een hiërarchische weergave biedt van alle elementen in het huidige project. De project Browser die nu standaard is, is  voorzien van een zoekveld bovenaan. Als je elke tak uitvouwt worden de items op lager niveau weergegeven. 


                                            De hierarchie is in Revit:


                                            1. Model, is het hele gebouw in Revit als geheel;
                                            2. Familie Categorieën, soorten elementen waaruit een gebouw kan bestaan: kolommen, vloeren, muren, deuren, ramen etc.
                                            3. Families, verschillende soorten kolommen: bijvoorbeeld rechthoekige kolom, ronde kolom, gerolde I-balk kolom. In hoofdzaak onderscheiden we:
                                              1. System Families, niet aan te passen, wanden vloeren;
                                              2. Component Families, aan te passen.
                                            4. Type, dezelfde rechthoekige kolom kan verschillende afmetingen hebben: 400×400, 500×500, etc.
                                            5. Instantie, er kunnen meerdere 400×400 kolommen in één gebouw zijn. Elke individuele kolom wordt een Instance genoemd.


                                            Deze classificatie is beduidend anders dan de NL/SfB, tabel 1, de Elementenmethode welke uitgaat van:


                                            1. Elementclusters;
                                            2. Elementgroep, X-.--;
                                            3. Elementen, XX.--;
                                            4. Variant Elementgroep, XX.X-;
                                            5. Variant Element, XX.XX.


                                            In het OSS is de objectenboom geen afgeleide van de RSNL.

                                            Rol

                                            Een rol is een samenhangend pakket aan taken met 1 of meerdere activiteiten die door een of meer personen vervuld kan worden. De term 'rol' is feitelijk een algemene aanduiding die gebruik wordt om aan te kunnen geven wie welke handelingen mag uitvoeren. Tot voor kort was dat een onderdeel van de functie omschrijving. Een medewerker heeft één organisatorische functie waaraan één of meer rollen kunnen zijn gekoppeld. Iemand die een rol opneemt, maakt zich verantwoordelijk voor een pakket van taken.

                                            Een rol verwijst naar de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en verplichtingen die aan een individu of een groep worden toegekend binnen het project. Rollen kunnen variëren van projectmanager, bouwvakker, architect, ingenieur tot onderaannemer, enzovoort. Iedere rol heeft specifieke taken en verantwoordelijkheden die moeten worden vervuld om bij te dragen aan het succes van het project. Rollen worden vaak gedefinieerd in de projectorganisatiestructuur en kunnen variëren afhankelijk van de fase en complexiteit van het project.


                                            In het OSS kan een rol worden ingevuld door met de sorteercode taken te clusteren.


                                            Ruimte of vertrek

                                            In het Industry Foundation Classes (IFC) wordt een "ruimte" gerepresenteerd als een object dat een specifieke functionele of fysieke ruimte binnen een gebouw beschrijft. Dit kan variëren van kamers, kantoren, gangen, toiletten, vergaderruimte binnen een gebouw. In het IFC bestandsformaat wordt een "ruimte" vertaald als "IfcSpace". IFCRoom is meer gericht zijn op individuele kamers met specifieke functies,


                                            Gebied dat in theorie of in werkelijkheid is begrensd. Hiermee worden gebieden voor een bepaald gebruik aangeduid. De in het schema aangegeven ruimten zijn ruimten die binnen (bouw)werken kunnen voorkomen, bijvoorbeeld verkeersruimte, vergaderruimte of vrije doorgang (onder viaduct). Ook kunnen ruimten worden onderscheiden op het niveau van complex, zoals stedelijke ruimte of recreatiegebied. (NEN 2660)


                                            ....................................................

                                            Tabel 0.9 (Nl/SfB)

                                            Bbl

                                            Makelaars

                                            NEN 2580


                                            Ruimteboek

                                            Een ruimteboek of ruimtestaat in de B&U-sector kan 2 betekenissen hebben:


                                            1. Een afwerkstaat, ook wel materiaal en kleurstaat interieur genoemd, gegroepeerd naar de ruimten;
                                            2. In de restauratie sector, de bevindingen van een opname van het object, gegroepeerd naar de ruimten.


                                            In een klassieke separate afwerkstaat omschrijft met vaak, vanuit een tabelvorm:


                                            1. De vloer, wand en plafond van een ruimte, eventueel met verwijzing naar verdieping, ruimtebenaming en ruimtenummer;
                                            2. Een omschrijving van de hoofdkenmerken, met verwijzing naar de Technische Specificaties, van de:
                                              1. Afwerkingen:
                                                1. Materiaalnaam met eventueel:

                                                    1. Merk;
                                                    2. Type;
                                                    3. Afmetingen.
                                                    4. Kleur met kleurnummer;
                                                    5. Glansgraad;
                                                    6. Textuur;
                                                    7. Dessin;
                                                    8. Patroon, diagonaal, orthogonaal, visgraat, halfsteens etc.
                                              2. Randafwerkingen:
                                                1. Plinten
                                                2. Kitvoegen
                                              3. De in het zicht zijnde zaken zoals kozijnen;
                                              4. Inrichting zoals:
                                                1. Keukenblok;
                                                2. Combiketel;
                                                3. Boiler;
                                                4. Warmtepomp;
                                                5. Buffervat;
                                                6. Omvormer;
                                                7. WTW;
                                                8. Etc.
                                              5. Aanwezigheid van installatietechnische (bedienings)zaken zoals rookmelders, specifieke schakelaars etc.
                                            3. een legenda met bijzonderheden zoals:
                                                1. Hoogte, van bijvoorbeeld een lambrizering op tegel in een toilet.
                                                2. Waar niet, bijvoorbeeld achter een keukenblok niet tegelen of bij een kruipluik afwerking niet doorzetten.


                                              In het OSS zijn de afwerkingen reeds gekoppeld aan de uitwerking van de bouwdelen via de variant elementen aan een ruimte (en verdieping/zone/gebouw etc.). Door de hoofdkenmerken van de afwerkingen in de materialen- en productenboom te markeren blijft na opschoning (filtering) van alle data ook een gedetailleerd Ruimteboek over. Voordeel ten opzichte van een reguliere apart Ruimteboek is dat er geen verwijzing nodig is omdat de afwerkstaat voorkomt uit de het OSS.


                                              Het OSS kan ook, doordat ze ruimtegeorienteerd is, gebruikt worden voor een opname bij bijvoorbeeld restauratiewerk door gebruikmaking van de kolom conditie en materiaal voor het vastleggen van wat er zit en de kwaliteit ervan. 


                                              Subject

                                              De term 'subject' verwijst naar het individuele bewustzijn of zelf, dat in staat is tot ervaren, denken en handelen in de wereld. Vaak wordt het in contrast gezet met het object: het geen wat door het subject wordt waargenomen, gedacht of ervaren. In een RDF (Resource Description Framework) Triples (semantische drieling) het koppelen van 3 entiteiten, te weten een subject en object door middel van een predicate, geldt:


                                              1. Subject, Rembrandt
                                              2. Predikaat, is de schilder van
                                              3. Object, de Nachtwacht


                                              Het subject is het zelfstandig naamwoord dat de actie uitvoert. Het identificeert welk object de triple beschrijft. Rembrandt

                                              Het predicaat beschrijft de actie of staat van zijn.


                                              In de hierarchieen, decompositie en aggregatie, van het OSS is er sprake van Triples, bijvoorbeeld:

                                              1. Een Gebouw is een onderdeel van het Complex;
                                              2. Een Ruimte is een onderdeel van een Zone;
                                              3. Rood is een kleur van Linoleum
                                              4.  2 is een conditiescore van bouwdeel .....
                                              5. Variant elementen abc zijn een onderdeel van Cluster...


                                              Uitwerkingsniveau

                                              Uitwerkingsniveau, is het detailniveau van de uitwerking, van bijvoorbeeld van een 3D model, begroting en specificatie, op enig moment.


                                              De klassieke vraag is of er een causaal verband is tussen de begrippen projectstadium en uitwerkingsniveau bij alle type projecten:


                                              1. Ja, bij nieuwbouw is er een causaal verband tussen een geclassificeerd projectstadium en een geclassificeerd uitwerkingsniveau, immers de scoop zit daarbij vaak tussen niks, het begin van het project, waarbij er letterlijk nog niets is, en het einde van het project, vaak een lange tijd daarna, de oplevering (met narooiwerk) van het opgeleverde, het object. Uitgaan van geclassificeerde fasen en uitwerkingsniveau's lijkt voor de hand liggend;
                                              2. Nee, bij verbouw en onderhoud, in de gebruiks- of exploitatiefase van het object, is er geen of in ieder geval veel minder causaal verband tussen een geclassificeerde fasering en een geclassificeerd uitwerksniveau, immers de scoop, die daarbij in tijd gezien relatief kort is, zit daarbij tussen wat er als zit (As Built) en het aangepaste (As Built) tenzij er sprake is van nagenoeg vervangende nieuwbouw of hoog niveau verbetering/verduurzaming. Uitgaan van zelf bepaalde fasen en uitwerkingsniveau's lijkt dan meer voor de hand liggend.


                                              LOD

                                              Tot voor kort werd het uitwerkingsniveau in BIM gekoppeld aan het ontwikkelingsniveau van het 3D gebouwmodel, de Level Of Development (LOD).

                                              De algemene beschrijving van de LOD-niveaus zijn:


                                              1. LOD 000, de pre-ontwerpfase, er is nog niet gemodelleerd;
                                              2. LOD 100: Dit niveau vertegenwoordigt een conceptueel ontwerp waarbij de geometrie van objecten slechts indicatief is. LOD 100-modellen bevatten meestal objecten met minimale detailering en nauwkeurigheid en worden vaak gebruikt in de beginfase van een nieuwbouwproject, de SO-fase, om ontwerpintenties te communiceren. Gebied, hoogte, footprint, volumes, samenhang, orientatie, beeldbepalende materialen (kleur, textuur, glansgraad, dessin etc.) zijn beginparameters;

                                              3. LOD 200: Bij dit niveau wordt de geometrie van de objecten verder ontwikkeld met meer nauwkeurigheid. LOD 200-modellen bevatten doorgaans specifieke afmetingen en vormen van de objecten, maar missen nog gedetailleerde technische informatie;

                                              4. LOD 300: Hierbij zijn de objecten, de fysieke variant elelemten, volledig gedetailleerd en bevatten ze technische informatie zoals materialen, afmetingen, en relaties met andere elementen.

                                              5. LOD 400: Dit niveau vertegenwoordigt een nauwkeurig model dat geschikt is voor constructie, fabricage en installatie de uitvoering. LOD 400-modellen bevatten gedetailleerde informatie, waardoor ze geschikt zijn voor het beheren van bouwprocessen en coördinatie van verschillende disciplines tijdens de uitvoering;

                                              6. LOD 500: Bij dit niveau bevatten de modellen informatie over de werkelijke prestaties van het gebouw na realisatie, As Built. LOD 500-modellen kunnen bijvoorbeeld operationele gegevens bevatten, zoals onderhoudsinstructies, energieverbruik en levensduurkosten.


                                              LOD voor de kosten gaan impliciet gelijk op met het 3D model, namelijk de volgende begrotingssoorten conform de NEN 2699, tabel 1, fase, naam begroting en detailniveau:


                                              1. Initiatief/haalbaarheid;          Initiatiefbegroting,                            niveau 1-2, kengetallen per m2 en m3;
                                              2. Projectdefinitie;                        Haalbaarheids-/budgetbegroting, niveau 2-3, kostenbatenanalyse op kengetallen;
                                              3. SO;                                              SO-begroting,                                    niveau 3-4, elementclusters en variant elementen, raming;
                                              4. VO;                                              VO-begroting,                                    niveau 4-5; variant elementen en bouwdelen, kengetallen raming;
                                              5. DO;                                              DO-begroting,                                    niveau 4-5, variant elementen en bouwdelen, kengetallen raming;
                                              6. TO;                                              Directiebegroting,                             niveau 5-6; bouwdelen MAMO;
                                              7. Prijs- en contractvorming;      Inschrijfbegroting,                             niveau 3-6, vaak besteksconform qua indeling en gedetailleerdheid;
                                              8. Uitvoering;                                 Werkbegroting,                                  niveau 5-6; bouwdelen MAMO;
                                              9. Uitvoering;                                  Controle/bewakingsbegroting,      niveau 5-6 bouwdelen MAMO.



                                              LOD voor specificeren gaan uiteraard ook impliciet gelijk op met het 3D model doch zoiets als de NEN 2699 bestaat niet. De huidige STB pakt dit ook niet inhoudelijk op en is duidelijk niet afgestemd op SE en geintegreerde contracten. Het maken van een vraagspecificatie geschiedt pas in fase 7 Prijs- en contractvorming, terwijl het VO wellicht al wordt aanbesteed! Technische Specificaties staan ook enkel in de TO fase. 


                                              1. 02??
                                              2. 03???
                                              3. 04.04.110 N Maken schriftelijke toelichting/rapport Voorontwerp Architectuur/bouwkunde;
                                              4. 05.04.070 N Maken schriftelijke toelichting op Definitief Ontwerp Architectuur/bouwkunde;
                                              5. 06.04.050 N Opstellen technische specificaties (‘besteksomschrijvingen’).


                                              De auteur stelt de volgende soorten en gedetailleerdheid  van de Technische Specificatie voor:


                                              1. Initiatief/haalbaarheid; KES-TS;
                                              2. Projectdefinitie;              PvE-TS; 
                                              3. SO;                                    SO-TS, elementclusters en variant elementen; in hoofdzaak functioneel;
                                              4. VO;                                    VO-TS, variant elementen en bouwdelen grofmazig; mix van functioneel- en prestatiegericht
                                              5. DO;                                    DO-TS, variant elementen en bouwdelen fijnmazig, beperkt functioneel, in hoofdzaak prestatie-gericht;
                                              6. TO;                                    TO-TS, bouwdelen MAMO, STABU werkbeschrijving, beperkt functioneel, in hoofdzaak prestatie-gericht;
                                              7. Uitvoering;                       Werk-TS, bouwdelen MAMO, met invlechten PVvA en NvI;
                                              8. Uitvoering;                       Revisie-TS, bouwdelen MAMO, as built.


                                              LODA

                                              Een van de concepten die de traditionele LOD-niveaus verder verbreedt en verfijnt, is "Level of Detail and Accuracy" (LODA). LODA, ontwikkeld door de National Institute of Building Sciences (NIBS) in de Verenigde Staten, richt zich op zowel de mate van detail (detailniveau) als de nauwkeurigheid van informatie in BIM-modellen. Het biedt een meer gedifferentieerde benadering dan de traditionele LOD-niveaus en omvat een breder scala aan criteria voor het definiëren van het niveau van detail en nauwkeurigheid in BIM-modellen.


                                              LOIN

                                              Level Of Information Need (conform ISO 19650). In tegenstelling tot wat veel mensen denken, is LOIN niet simpelweg een vervanging voor LOD. Met de ISO 19650 norm introduceerde men ook meteen het nieuwe begrip LOIN, Level of Information Need, om de informatiebehoeften voor projectmanagement te kunnen verbeteren. De focus ligt niet langer op enkel de kenmerken van het object, maar op de behoefte aan informatie om te voldoen aan de eisen van de professionals op dat precieze moment in het (ontwerp)proces. Het "Level of Information Need" wordt gebruikt om te bepalen hoeveel informatie en detail er moet worden opgenomen in een BIM-model om te voldoen aan de behoeften van de verschillende belanghebbenden, zoals ontwerpers, ingenieurs, aannemers, facility managers, enzovoort. Het omvat onder meer de volgende aspecten:


                                              1. Doel van een fase, de functionele eis: Wat is het specifieke doel van het BIM-model? Is het bedoeld voor ontwerp, bouw, facility management of een opvolgende andere fase van het project?

                                              2. Niveau van detaillering: Hoe gedetailleerd moeten de geometrieën en attributen van objecten in het BIM-model zijn? Moet het model alleen geometrische representaties bevatten, of moeten ook attributen zoals kosten, planning, duurzaamheid, enzovoort worden opgenomen?

                                              3. Gebruikersbehoeften: Wat zijn de specifieke informatiebehoeften van de verschillende belanghebbenden? Welke informatie is essentieel voor hun taken en verantwoordelijkheden gedurende de levenscyclus van het project?

                                              4. Standaarden en richtlijnen: Welke standaarden, richtlijnen en contractuele vereisten, de prestatie-eisen, zijn van toepassing op het project? Moeten bepaalde BIM-standaarden worden gevolgd.


                                              Door het "Level of Information Need" duidelijk te definiëren, kunnen BIM-modellen worden afgestemd op de specifieke vereisten en verwachtingen van de belanghebbenden, wat bijdraagt aan een effectieve samenwerking, besluitvorming en projectuitvoering.


                                              LOS

                                              "Level of Specification" (LOS) is een term die wordt gebruikt in de context van bouw- en engineeringprojecten, met name in relatie tot het specificatieniveau. Het verwijst naar het niveau van detail en nauwkeurigheid waarmee specificaties zijn opgesteld voor verschillende aspecten van een project.

                                              Het niveau van specificatie kan variëren, afhankelijk van de fase waarin het project zich bevindt, van de vereisten van belanghebbenden en actoren en de complexiteit van de projectvereisten. Over het algemeen kan het niveau van specificatie worden onderverdeeld in gradaties, zoals:


                                              1. Hoog niveau van specificatie: Op dit niveau worden specificaties op een meer algemeen en overkoepelend niveau verstrekt. Dit kan bijvoorbeeld een algemene beschrijving zijn van de prestatievereisten, functionele specificaties of technische normen die van toepassing zijn op een bepaald onderdeel of systeem.

                                              2. Gemiddeld niveau van specificatie: Op dit niveau worden specificaties meer gedetailleerd en specifiek gemaakt, met meer exacte informatie over materialen, afmetingen, prestatiecriteria en andere relevante details. Dit kan bijvoorbeeld specifieke producten of merken omvatten die moeten worden gebruikt, evenals toleranties of kwaliteitsnormen die moeten worden nageleefd.

                                              3. Gedetailleerd niveau van specificatie: Op dit niveau worden specificaties zeer gedetailleerd en uitgebreid, met volledige informatie over alle aspecten van het te specificeren onderdeel, proces of systeem. Dit kan bijvoorbeeld gedetailleerde tekeningen, technische datasheets, testprotocollen, installatie-instructies en andere technische documentatie omvatten.


                                              Het juiste niveau van specificatie wordt bepaald door verschillende factoren, waaronder de complexiteit van het project, de mate van standaardisatie in de branche, de beschikbare informatie en de vereisten van belanghebbenden. Een goed gekozen niveau van specificatie zorgt voor duidelijkheid, consistentie en naleving van de vereisten gedurende alle fasen van het project.


                                              Het uitwerkingsniveau, het ontwikkelingsniveau van een gebouwmodel kan theoretisch gedifferentieerd naar de drie belangrijke informatiedragers, LOG, (Geometrie, het 3D-model), LOC (Cost, de kosten) en LOS (Specification). LOD=LOG+LOC+LOS.


                                              In het OSS is derhalve niet enkel gekozen voor enkel een geclassificeerd uitwerkingsniveau. Door of namens de gebruiker kan men zelf, met voorgenoemde invalhoeken, bepalen:


                                              1. De fasering, fasenamen, fasetermijnen;
                                              2. Het uitwerkingsniveau/detail op het einde van een fase.


                                              SAOB werkmethodencatalogus

                                              De Stichting Arbeidstechnisch Onderzoek Bouwnijverheid (SAOB) heeft een werkmethodencatalogus waarin 100 werkmethoden zijn omschreven die op de bouwplaats kunnen plaatsvinden. 


                                              Sortering

                                              Een optie waarmee een sortering of filtering mogelijk is op zaken in het OSS. Om zaken te filteren dan wel clusteren voor diverse doeleinden. Zodoende kunnen aspectspecificaties worden gegenereerd. Denk hierbij een sortering naar o.a.:


                                              1. Techiek, werksoort of ambacht, de klassieke STABU indeling;
                                              2. Systemen, zoals installatietypes of gevelsystemen;
                                              3. Specialistische onderaannemer(s);
                                              4. Specialistische nevenaannemer(s);
                                              5. Werkpakket(ten), in verband met bouwstromen;
                                              6. Materialen/bouwstoffen/producten/artikelen, in verband met bestellingen daarvan;
                                              7. Perceel/percelen;
                                              8. Eigendomsverhoudingen (VVE).


                                              In het OSS kunnen door filters diverse sorteringen worden gerealiseerd.


                                              Staat of toestand

                                              De toestand, niet enkel technisch, waarin een object zich op enig moment bevindt. Vaak bouwdelen, zijnde de aanvankelijk in een werk aangebracht bouwstoffen welke aan een fysiek element materiele  invulling te geven.


                                              De staat van iets vastleggen kan gaan over de:


                                              1. Conditiescore, de technische kwaliteit of toestand, verkregen via een conditiemeting;
                                              2. Reinheidsgraad of schoonmaakkwaliteit, de kwaliteit of toestand van schoonmaakwerk, verkregen via een opname of inspectie;
                                              3. Beeldkwaliteit, de kwaliteit of toestand hoe een bepaald object er op een enig moment uitziet, verkregen via een opname.


                                              In het OSS zijn hiervoor 3 kolommen gereserveerd.


                                              Spin diagram

                                              Een spin diagram, ook bekend als een mindmap, is een visueel hulpmiddel dat wordt gebruikt om informatie en ideeën rond een centraal thema te organiserenen. Een spindiagram ziet eruit als een spin, met het hoofdidee in het midden en lijnen die zich radiaal uitstrekken om verwante ideeën en subonderwerpen met elkaar te verbinden. Het helpt om diepere verbanden tussen ideeën te brainstormen, mogelijke oplossingen te verkennen, concepten te visualiseren en meer. Spider-diagrammen biedt u een groter beeld van een onderwerp of probleem en de bijbehorende details. Het gebruikt meestal ruimte, kleur, lijnen, afbeeldingen en andere elementen om concepten te ordenen. 


                                              In het OSS kan de input afkomsig zijn uit spindiagrammen.


                                              Standaard taakbeschrijving

                                              In 2005 verscheen de ‘Rechtsverhouding opdrachtgever – architect, ingenieur en adviseur – DNR 2005’. Deze algemene branchevoorwaarden van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA) en de branchevereniging van advies-, management en ingenieursbureaus (NLingenieurs) vervingen de aparte regelingen SR’97 (architecten), RVOI 2001 (ingenieurs en adviseurs) en ARTA (landschapsarchitecten). Daarmee is één rechtspositieregeling ontstaan voor alle ontwerpende disciplines in de bouw en infra. De DNR wordt van toepassing verklaard in contracten tussen opdrachtgevers en architecten en adviseurs. Contracten dienen ook een specificatie te bevatten van de werkzaamheden waarop ze betrekking hebben. Voor de specificatie van architecten- en adviseurstaken hebben BNA en NLingenieurs – in samenwerking met de NVTL (Nederlandse Vereniging voor Tuin en Landschap) – een handig hulpmiddel ontwikkeld: de Standaardtaakbeschrijving (STB). Met behulp van de STB kunnen ontwerp- en adviestaken in bouwprojecten eenduidig worden verdeeld, geoffreerd en gecontracteerd. De STB is bedoeld om in samenhang met de DNR toe te passen, maar kan ook zelfstandig worden gehanteerd.  In de STB is het ontwerpproces van gebouwen en hun directe omgeving uiteengerafeld in taken. De STB geeft antwoord op de vraag: ‘Wat moet er in de diverse klassieke nieuwbouw gerichte procesfasen gebeuren om tot een verantwoord ontwerp en tot een adequate uitvoering van dat ontwerp te komen?’ De takenlijst is multidisciplinair, zij bevat de – onderling afgestemde – taken van alle relevante ontwerpdisciplines. Voor de lancering van de STB was er voor iedere discipline een aparte takenlijst. Zo had de SR’97 een bijlage, waarin de (mogelijke) taken van de architect waren opgesomd. De RVOI kende aparte bijlagen met takenlijsten voor constructeurs, bouwfysici, installatieadviseurs, enzovoort. De ARTA bevatte omschrijvingen van de werkzaamheden van landschapsarchitecten. In de STB zijn al die takenlijsten als het ware ‘in elkaar geschoven’ tot één lijst. De taken zijn bovendien inhoudelijk zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Een belangrijke reden voor het combineren van de lijsten en het inhoudelijk afstemmen van de taken is de sterk toenemende aandacht voor geïntegreerd ontwerpen.

                                              De Standaardtaakbeschrijving omvat bijna 2.000 verschillende adviestaken, inclusief inhoudsomschrijvingen van de output van iedere taak.


                                              Systeem gerichte contractbeheersing

                                              Systeemgerichte Contractbeheersing (SCB) is een methode van contractbeheersing waarbij de opdrachtgever op afstand controle en toezicht houdt op het werk dat een opdrachtnemer uitvoert. Het is van toepassing op grootschalige projecten in diverse branches, gecontracteerd op basis van een geintegreerd contract waarbij de UAV-gc als paritaire voorwaarden van toepassing zijn verklaard. Opdrachtgevers, zo stellen zij, geven opdrachtnemers daarmee passende verantwoordelijkheid. Dit doen zij door gebruik te maken van kwaliteitsmanagement waardoor de opdrachtgever zelf, zo is de gedachte, niet zelf hoeven controleren of aan de eisen is voldaan. Opdrachtgevers passen de werkwijze SCB toe om vast te stellen of het kwaliteitsmanagementsysteem van de opdrachtnemer functioneert, zodat de geleverde producten voldoen aan de kwaliteitseisen.


                                              De opdrachtnemer beheert zelf de kwaliteit van de geleverde producten. De opdrachtgever gaat enkel het gesprek aan met de opdrachtnemer over risico’s en geleverde (deel)producten (interactie) en voert toetsen uit. De inzet van interactie en toetsen gebeurt risicogestuurd. Wanneer risico’s optreden of de kwaliteit in het geding komt, grijt de opdrachtgever in (interventie).


                                              Opdrachtgevers toetsen zaken als:


                                              1. Risicomanagement;
                                              2. Systeemtoetsen, kijken of het systeem als geheel voldoen aan de functionele doel- en doelstellingseisen;
                                              3. Procestoetsen, de eisen aan de werkprocessen van de opdrachtnemer;
                                              4. Producttoetsen, certificering, conformiteit;
                                              5. Voortgangsoverleggen;
                                                ‘Rondjes werk’


                                              In het OSS is een mogelijk om de uitslagen van het testen en toesten op te nemen. De input hiervoor kan derhalve geleverd worden door:


                                              1. Technisch toezichthouders;
                                              2. De opdrachtnemer.


                                              Het is een optie om bij SCB de opdrachtnemer de mogelijkheid te bieden om in het OSS te mogen werken.


                                              Systems Engineering

                                              Systeemkunde, of systeemleer, is de wetenschap (methodiek) over het iteratief analyserenen en specificeren en "daarna" uittekenen of modelleren. 

                                              De methode systems engineering (SE) is bedacht voor Bell Industries en doorontwikkeld door het Amerikaanse leger. Het wordt sinds de jaren ’40 gebruikt om grote complexe zaken met ingewikkelde vraagstukken gestructureerd uit te voeren. Speerpunten binnen de methodiek zijn specificeren, ontwerpen (modelleren), realiseren, beheren, verifiëren en valideren van complexe systemen gedurende hun levenscyclus.


                                              Iteratief proces
                                              De complexiteit van een probleemstelling en de gelaagdheid van systemen vragen om een iteratieve werkwijze bij de ontwikkeling van een systeem. Het probleem is meestal niet in één keer in een oplossing te vatten. Ontwerpkeuzes leiden telkens weer tot een nadere analyse van het probleem en een detailuitwerking van de oplossing. Dit iteratieve proces leidt tot steeds gedetailleerdere specificaties van het systeem en bijbehorende 3D model en begrotingen.


                                              Levenscyclus
                                              Elk systeem doorloopt een levenscyclus van concept, via ontwikkeling, realisatie, gebruik en onderhoud tot sloop. Tijdens het ontwikkelen van systemen onderschat men al snel de benodigde inspanning voor onderhoud, vernieuwing en sloop. Een focus op één fase zorgt veelal voor suboptimalisatie. De levenscyclus van een systeem mag niet verward worden met het begrip levensduur. De levensduur is gekoppeld aan het gebruik van het systeem. Daarbij onderscheiden we verschillende levensduren zoals: economische, technische, functionele en maatschappelijke.


                                              Interdisciplinair
                                              Om tot een werkend systeem te komen, is het integreren va vakdisciplines noodzakelijk. Vaak worden projecten naar vakdisciplines opgedeeld waarbij het gevaar is gevaar dat de samenhang van het systeem onderbelicht blijft. Een interdisciplinaire aanpak is dus gewenst waarbij het  van belang is om een systeem niet alleen te beschouwen vanuit een decompositie in deelsystemen en systeemelementen, maar om op belangrijke eigenschappen ook dwarsdoorsneden van het systeem te maken. Daarmee komen vanuit één perspectief alle relaties tussen de deelsystemen en systeemelementen in beeld. Een uitsnede van het systeem vanuit een dergelijk perspectief noemen we een aspectsysteem. Aspectsystemen dragen bij aan het integrale functioneren van het systeem.

                                              Doelen

                                              De doelen die men met Systems Engineering willen bereiken zijn:


                                              1. Doelmatigheid: voorzien in de behoefte van de klant, binnen maatschappelijk
                                                verantwoorde kosten;
                                              2. Doeltreffendheid: efficiënt terugdringen van de faalkosten en beter benutten van de
                                                beschikbare resources;
                                              3. Transparantie: aantoonbaar en beheerst leveren wat met de klant is afgesproken.


                                              Het OSS is in basis opgezet vanuit het systeemdenken, dus:


                                              1. Gestructureerd werken;
                                              2. Interdisciplinair werken;
                                              3. Iteratief werken;
                                              4. Gefaseerd werken;
                                              5. Alles specificeren van KES tot ...
                                              6. Met overerfbare specificaties werken;
                                              7. Met verrijkbare specificaties werken;
                                              8. SMART werken;
                                              9. Geprioriseerd werken
                                              10. Kostenbewust werken;
                                              11. Communicatiebevorderend werken;
                                              12. Faalkosten beperkend werken;
                                              13. Efficient werken;
                                              14. Doelmatig werken;
                                              15. Niet dubbel werken;
                                              16. Objectief rationeel werken;
                                              17. Met brede blik werken;
                                              18. Toekomsbestendig werken;
                                              19. Milieuvriendelijk werken;
                                              20. Duurzaam werken;
                                              21. Energetisch optimaal werken;
                                              22. Risicomijdend werkend;
                                              23. Transparant werken;
                                              24. Etc.


                                              Taak

                                              Een ‘taak’ is een hoeveelheid werk, die ongedeeld aan één partij kan worden opgedragen. Een taak in de context van de bouw verwijst naar een specifieke activiteit of handeling die moet worden uitgevoerd als onderdeel van het bouwproces, zoals het maken van het ontwerp, het uitvoeren daarvan, het leveren van producten etc. Deze taken kunnen variëren afhankelijk o.a. van het type project en de fase waarin het zich bevindt. Door taken effectief te plannen, toewijzen en beheren, zo is de gedachte, kunnen bouwprojecten op tijd en binnen budget worden voltooid. Architecten-, advies- en ingenieursbureaus kunnen (advies)diensten verlenen in alle fasen van de levenscyclus van een gebouw. Daarom omvat de fasering in de STB het volledige proces van initiatief t/m gebruik en exploitatie. Essentiële werkzaamheden met betrekking tot de sturing en bewaking van het project, financiën, planning, risicobeheersing en dergelijke komen in iedere fase terug. De standaard fasen bij nieuwbouw zijn:


                                              1. 01 Initiatief/haalbaarheid;
                                              2. 02 Projectdefinitie;
                                              3. 03 Structuurontwerp;
                                              4. 04 Voorontwerp;
                                              5. 05 Definitief Ontwerp;
                                              6. 06 Technisch Ontwerp;
                                              7. 08 Uitvoering, Uitvoeringsgereed Ontwerp;
                                              8. 09 Uitvoering, Directievoering;
                                              9. 10 Gebruik/exploitatie.


                                              Fase 07, "Prijs- en contractvorming" kan achter:


                                              1. Fase 02 zitten (Turn key overeenkomst);
                                              2. Fase 03 en 04  zitten (Design and construct overeenkomst);
                                              3. Fase 06 zitten (Bestekscontract).


                                              In de STB staat verders uiteengezet waar een fase voor staat, zijnde:


                                              01 Initiatief/haalbaarheid (IH)

                                              Het doel van deze fase is:


                                              1. Het inventariseren en analyseren van een huisvestingsbehoefte of marktvraag en het onderzoeken van de haalbaarheid van een project om in die behoefte of marktvraag te voorzien.


                                              De werkzaamheden in deze fase omvatten in hoofdzaak:


                                              1. Het analyseren en formuleren van de huisvestingsbehoefte van de gebruikersorganisatie(s) of – in het geval van projectontwikkeling –de marktvraag;
                                              2. Het vaststellen van de ambities van de opdrachtgever en, indien bekend, de gebruikersorganisatie(s);
                                              3. Het onderzoeken van het gewenste gebouw - en locatietype;
                                              4. Het onderzoeken van de planologische, functionele, economische en
                                              5. Juridische haalbaarheid van verschillende oplossingsrichtingen;
                                              6. Indien van toepassing: het kiezen van een locatie (NB: een gegeven locatie kan ook uitgangspunt zijn voor het initiatief).


                                              De fase eindigt met een beslissing van de opdrachtgever om het project al dan niet voort te zetten met de opstelling van een Programma van Eisen (PvE).


                                              02 Project definitie (PD)

                                              Het doel van deze fase is:


                                              1. Het zodanig inventariseren en vastleggen van de ambities, eisen, wensen, verwachtingen en voorwaarden van de opdrachtgever en toekomstige gebruikers, dat op basis daarvan een ontwerpproces kan worden gestart.


                                              De werkzaamheden in deze fase omvatten in hoofdzaak:


                                              1. Het analyseren van de te huisvesten organisatie(s) en de processen of activiteiten die met de huisvesting moeten worden geaccommodeerd;
                                              2. Het opstellen van (prestatie-)eisen, wensen, verwachtingen en voorwaarden met betrekking tot het bouwwerk en het documenteren daarvan in een Programma van Eisen (PvE).


                                              03 Structuurontwerp (SO)

                                              Het doel van deze fase is:


                                              1. Het ontwikkelen van een globale voorstelling van het project, zodanig dat deze een goed beeld geeft van de oplossingen op stedenbouwkundige schaal en van de hoofdvorm en hoofdindeling van de bebouwing.


                                              De werkzaamheden in deze fase omvatten in hoofdzaak:


                                              1. Het maken van een stedenbouwkundig plan wat betreft bebouwing en landschap;
                                              2. Het ontwerpen van de hoofdvorm en de hoofdindeling van de bebouwing ‘vlekkenplan’;
                                              3. Het verkennen van de constructieve opzet (principes van de hoofddraagstructuur);
                                              4. Het adviseren inzake mogelijke energievoorziening- en installatieconcepten


                                              04 Voorontwerp (VO)

                                              Het doel van deze fase is:


                                              1. Het ontwikkelen van een globale voorstelling van het bouwwerk, zodanig dat deze een goed beeld geeft van de situering, de functionele en ruimtelijke opbouw, bestemmingen, gebruiksvoorzieningen, de architectonische verschijningsvorm en de integratie van constructieve en installatietechnische aspecten.


                                              De werkzaamheden in deze fase omvatten in hoofdzaak:


                                              1. Het uitwerken van de stedenbouwkundige inpassing van het bouwwerk in de omgeving;
                                              2. Het ontwerpen van de functionele en ruimtelijke indeling;
                                              3. Het ontwerpen van de architectonische verschijningsvorm;
                                              4. Het maken van een conceptueel ontwerp voor de buitenruimte;
                                              5. Het uitbrengen en verwerken van richtinggevende adviezen op het gebied van bouwfysica en akoestiek;
                                              6. Het ontwerpen van de hoofdopzet van de draagconstructie, inclusief voorlopige materiaalkeuze en globale dimensionering;
                                              7. Het ontwerpen van de hoofdop zet van de installaties, ten behoeve van de inpassing in het bouwproject;
                                              8. Het integreren van de deelontwerpen (bouwkundig, constructief, installatietechnisch);
                                              9. Het ontwikkelen van een brandveiligheidsconcept.


                                              05 Definitief Ontwerp (DO)

                                              Het doel van deze fase is:


                                              1. Het ontwikkelen van een gedetailleerde voorstelling van het bouwwerk, zodanig dat deze een goed beeld geeft van de verschijningsvorm, de interne en externe structuur, het materiaalgebruik, de afwerking en detaillering, de constructieve opbouw en aard en capaciteit van de installaties.


                                              De werkzaamheden in deze fase omvatten in hoofdzaak:


                                              1. Het vastleggen van de definitieve stedenbouwkundige inpassing van het bouwwerk;
                                              2. Het vastleggen van de definitieve ruimtelijke indeling;
                                              3. Het vastleggen van de architectonische verschijningsvorm;
                                              4. Het (globaal) bepalen van toe te passen materialen, afwerkingen en bouwtechnische uitwerking t.b.v. de definitieve beeldvorming;
                                              5. Het vastleggen van het definitieve ontwerp voor de buitenruimte;
                                              6. Het ondersteunen van de DO-ontwikkeling op bouwfysische en akoestische aspecten;
                                              7. Het uitwerken van de definitieve hoofdopzet van de draagconstructies, inclusief ontwerpberekeningen;
                                              8. Het werken van de definitieve hoofdopzet van de installaties, inclusief definitieve installatieberekeningen en capaciteitsbepalingen
                                              9. Het integreren van de deelontwerpen (bouwkundig, constructief, installatietechnisch);
                                              10. Het uitbrengen van brandveiligheidsadviezen;
                                              11. Het aanvragen van de bouwvergunning.


                                              Technisch Ontwerp (TO)

                                              Het doel van deze fase is:


                                              1. Het zodanig – in technische zin – uitwerken en specificeren van het bouwwerk in al zijn facetten, dat op basis daarvan definitieve prijsvorming voor de uitvoering kan plaatsvinden.


                                              De werkzaamheden in deze fase omvatten in hoofdzaak:


                                              1. Het uitwerken van het Definitief Ontwerp in ‘technische’ tekeningen met definitieve indelingen, inrichting en aanzichten, inclusief ruimten - en bouwdeelspecificaties, maatvoeringen en detailleringen;
                                              2. Het technisch specificeren van het ontwerp voor de buitenruimte;
                                              3. Het ondersteunen en sturen van de TO - ontwikkeling op bouwfysische en akoestische aspecten;
                                              4. Het uitwerken van het constructief ontwerp in een palenplan, plattegronden en doorsneden van de draagstructuur, inclusief maatvoeringen van constructiedelen en principedetailleringen;
                                              5. Het maken van constructieve hoofdberekeningen;
                                              6. Het maken van gedetailleerde installatieberekeningen;
                                              7. Het maken van installatietekeningen met o.a. dimensionering en maatvoering van alle leidingen en eindtoestellen, schema’s waarin werking en capaciteit van installaties eenduidig worden vastgelegd en klimaatcondities per ruimte;
                                              8. Het opstellen van technische specificaties (‘besteksomschrijvingen’) voor bouwkundig, constructief en installatietechnisch werk;
                                              9. Het integreren van de deelontwerpen (bouwkundig, constructief, installatietechnisch).


                                              De term Technisch Ontwerp is in de STB geïntroduceerd. Voorheen werd deze fase veelal de ‘Besteksfase’ (in de RVOI en in de bouwsector in het algemeen) of ook wel ‘Bouwvoorbereiding’ (SR’97) genoemd. De term ‘ Bestek’ hoort typisch bij het traditionele bouwproces, met volledig gescheiden verantwoordelijkheden voor ontwerp en uitvoering. Omdat de STB ook toepasbaar moet zijn in moderne bouwprocessen met geïntegreerde contracten voor ontwerp en uitvoering, is gekozen voor de term ‘Technisch Ontwerp’. De hier beschreven werkzaamheden moeten altijd worden gedaan, ongeacht de contractvorm. Waarom de term ‘Bouwvoorbereiding’ niet is gebruikt, wordt uitgelegd bij fase 08.


                                              07 Prijs -en contractvorming (PC)

                                              Het doel van deze fase is:


                                              1. Het selecteren en contracteren van een ‘aanbiedende partij’ voor de uit voering van het project, afhankelijk van de contractvorm al dan niet inclusief ontwerp, financiering, onderhoud en/of exploitatie.


                                              De werkzaamheden in deze fase omvatten in hoofdzaak:


                                              1. Het adviseren van de opdrachtgever omtrent de wijze van aanbesteden (indien van toepassing);
                                              2. Het aankondigen, voorbereiden en houden van de aanbesteding (indien van toepassing);
                                              3. Het verstrekken van bestedingsstukken;
                                              4. Het verstrekken van inlichtingen aan (de) potentiële aanbieders;
                                              5. Het beoordelen van door de aanbieder(s) ingediende uitwerkingen, plannen of alternatieven;
                                              6. Het voeren van onderhandelingen met aanbieders over prijs en kwaliteit;
                                              7. Het adviseren van de opdrachtgever omtrent de gunning;
                                              8. Het voorbereiden van de contractvorming.


                                              08 Uitvoering – Uitvoeringsgereed Ontwerp (UO)

                                              Het doel van deze fase is:


                                              1. Het zodanig uitwerken van het ontwerp, dat aan de hand daarvan de productie van bouw -en installatiecomponenten, alsook de daadwerkelijke uitvoering en assemblage op de bouwplaats kan plaatsvinden.


                                              De werkzaamheden van adviseurs omvatten in deze fase in hoofdzaak:


                                              1. Het maken van bouwuitvoeringstekeningen (‘werktekeningen’!) voor bouwkundig werk, constructies en installaties, inclusief de onderlinge afstemming daarvan;
                                              2. Het maken van vormtekeningen van buiten de bouwplaats te vervaardigen bouwkundige en constructieve componenten;
                                              3. Het voorbereiden, verzorgen en/of coördineren van de detail engineering van (deel)constructies;
                                              4. Het controleren van uitwerkingen door leveranciers van deelconstructies en het bewaken van de constructieve samenhang;
                                              5. Het maken van gedetailleerde capaciteits - en dimensioneringsberekeningen voor alle installatieonderdelen.


                                              09 Uitvoering – Directievoering

                                              Het doel van deze fase is:


                                              1. Het namens de opdrachtgever begeleiden van en toezien op de uitvoering van het werk.


                                              Mogelijke werkzaamheden van adviseurs omvatten in deze fase in hoofdzaak:

                                              1. Het voeren van de directie: het vertegenwoordigen van de opdrachtgever in alle zaken die de uitvoering van het bouwproject betreffen (voor zover het tussen de opdrachtgever en de uitvoerende partij(en) gesloten contract zich daar niet tegen verzet);
                                              2. Het houden van toezicht op de uitvoering van het werk conform de contractstukken;
                                              3. Het ondersteunen van directie en toezicht op het gebied van architectuur/bouwkunde, interieur, bouwfysica en akoestiek, landschapsarchitectuur, constructies en installaties;
                                              4. Het opnemen van het werk na uitvoering, het houden van de oplevering(en) en het verzorgen en vaststellen van het proces - verbaal van oplevering


                                              10 Gebruik/exploitatie

                                              Het doel van deze fase is:


                                              1. Het ondersteunen van de opdrachtgever c.q. eigenaar en gebruikers bij het gebruik, het onderhoud en de exploitatie c.q. het facility management van de huisvesting.


                                              De werkzaamheden van adviseurs kunnen in deze fase omvatten:


                                              1. Het adviseren in de onderhoudstermijn van het project;
                                              2. Het opstellen van beheerplannen;
                                              3. Het opstellen van onderhoudsplannen;
                                              4. Het opnemen van het werk na de onderhoudsperiode en het verzorgen van het proces - verbaal daarvan.


                                              Alle taken in de STB zijn gerangschikt naar voorgenoemde fasen van het bouwproces en daarbinnen naar thema’s welke in iedere fase in dezelfde volgorde terugkeren.


                                              De fasen komen overeen met logische stappen in het ontwikkelingsproces van een nieuwbouw project. De opdrachtgever moet over de resultaten van iedere fase (‘faseresultaten’) een beslissing nemen (milestones). Adviseurs en andere participanten borduren altijd voort, verrijking, op de resultaten van de voorgaande fase(n) waarvan de data overerfbaar is of zou moeten zijn. Als de opdrachtgever faseresultaten niet formeel heeft geaccepteerd en later blijkt dat hij het er niet mee eens is, is er grote kans dat er ten koste van veel tijd en geld stappen terug moeten worden gezet. Het is daarom heel belangrijk dat de opdrachtgever na iedere fase een go-or-no-go beslissing neemt. In de STB zijn daarvoor specifieke taken opgenomen.


                                              De thema’s zijn geïntroduceerd om het werken met en het zoeken in de STB te vereenvoudigen. De taken zijn onderverdeeld in achttien vaste thema’s, die per fase in een vaste volgorde terugkomen. Dankzij de thema’s heeft iedere taak een logische plek gekregen in de STB. De thema's zijn opgedeeld in 3 categorieen. De thema's en categorieen zijn:


                                              1. Opdrachtgeversthema's:
                                                1. 01 Opdrachtgeving;
                                                2. 02 Contracten;
                                                3. 03 PvE.
                                              2. Ontwerpthema's:
                                                1. 04 Architectuur/bouwkunde;
                                                2. 05 Interieur;
                                                3. 06 Landschap;
                                                4. 07 Bouwfysica en akoestiek;
                                                5. 08 Constructie;
                                                6. 09 Installaties;
                                                7. 10 Geotechniek;
                                                8. 11 Ontwerpintegratie.
                                              3. Projectmanagementthema's:
                                                1. 12 Geld;
                                                2. 13 Organisatie/procesintegratie;
                                                3. 14 Tijd;
                                                4. 15 Informatie en communicatie;
                                                5. 16 Kwaliteitszorg en risico's;
                                                6. 17 Vergunningen.


                                              In de STB is onderscheid gemaakt naar:


                                              1. ‘noodzakelijke taken’, beschrijft de werkzaamheden die minimaal nodig zijn om een verantwoord ontwerp te kunnen maken.
                                              2. ‘niet - noodzakelijke taken’ of ‘keuzetaken’. is afhankelijk van het project. Hierover moet de opdrachtgever dus per project – bij voorkeur in overleg met zijn adviseurs – een beslissing nemen.


                                              Multitaken.

                                              In projecten is het belangrijk dat de verdeling van taken en verantwoordelijkheden helder en eenduidig is en dat iedere participant precies weet wat hij/zij moet doen, c.q. wat er van hem/haar wordt verwacht. Om die reden kan iedere taak in beginsel slechts aan één participant worden toegewezen. Maar er zijn uitzonderingen: sommige taken kunnen wel aan meerdere participanten worden opgedragen. Het gaat daarbij (maar niet uitsluitend) om overlegtaken, zoals ‘Deelnemen aan ontwerpteamvergaderingen’ of ‘Voeren van overleg met de opdrachtgever’.


                                              Taakclusters

                                              Bepaalde bij elkaar horende taken zijn gebundeld in zogenaamde ‘taakclusters’. Dat is in de eerste plaats gedaan om de totale takenlijst korter en daarmee overzichtelijker te maken. In de tweede plaats zijn taakclusters gevormd, omdat de opdrachtgever de betreffende taken op verschillende manieren kan opdragen.


                                              In de perceptie van de STB kan een taak bestaan uit meerdere Activiteiten. In die zin zijn het geen synonieme begrippen. Iedere activiteit levert een resultaat op. In de zin van een adviseur een "document" en in de zin van een aannemer stuk werk (van stoffelijke aard).


                                              Techniek

                                              Een techniek, ook wel bekend als een werkmethodiek of werkprocedure, verwijst naar de specifieke methoden, ambachten, werksoorten, processen of benaderingen die worden gebruikt om een activiteit of taak uit te voeren. 


                                              Technische oplossing

                                              De Technische oplossing wordt geboren grotendeel vanuit de Klanteisenspecificatie (KES) en het daarop gebaseerde PvE, de Objectenboom (SBS), de Functieboom (FBS), de Eisen boom (RBS) en de Productenboom (PBS) vanaf de eerste (ontwerp)fase, de fase waarin de belangrijkste beslissingen worden genomen met de minste projectgegevens! Denk daarbij aan constructiemethoden (tabel 2 van de NL/SfB, deels) en bouwmethodologie. Ook hierbij zijn prioriteitenstelling en het "gewicht" van de (mee)beslissers van belang, de actoren. Iedere technische oplossing vereist een grondige analyse van de vereisten, risico's en mogelijke alternatieven/varianten, evenals nauwkeurige planning, ontwerp en uitvoering om succesvol te zijn in het bereiken van de gewenste resultaten (prestatie-eisen) en indirect het beoogde doel (functionele-eisen). In de 1e fasen zullen de technische oplossing, met name bij nieuwbouw, abstract gespecificeerd zijn doch gedurende het ontwerpproces zullen deze specificaties groeien door overerving en verrijking naar bestelbare producten die, via een activiteit/taak, aangebracht worden in de variant element, welke daarmee een bouwdeel wordt.


                                              Technische Specificatie 

                                              In de technische specificatie (TS), de generieke gebezigde term in de Europese inkooprichtlijn, wordt de voor een werk, dienst of levering gestelde (uitvoering)technische zaken gespecificeerd aan de hand van functionele- en prestatie eisen, zo nauwkeurig, afhankelijk in welke fase het project zich bevindt, dat (professionele) lezers het kunnen duiden en is afgestemd op het 3D-model en de calculatie. De TS is de uitwerking van de technische oplossing en kan desgewenst ook oplossingsvrij zijn opgesteld met voornamelijk functionele eisen. De bron TS is eigenlijk de KES/PvE welke door of namens de opdrachtgever is opgesteld. Deze specificatie wordt als groeimodel, evenals het 3D model als de calculatie,  bij iedere fase verrijkt ten gevolge van genomen beslissingen voortkomend uit de steeds meer aanwezige data en gaat derhalve als gebouw gebonden "document" de hele life cycle mee met het object, meestal het gebouw. Is de fase overgang een zogenaamde harde knip, een contractuele knip, dan kan aan de TS (algemene) voorwaarden worden gekoppeld met de daarbij behorende kernbedingen, oftewel de aanzet tot een aannemingsovereenkomst. Een wezenlijk onderdeel van de TS bij nieuwbouw, wanneer het project zich in de DO fase bevindt, is de beschrijving van de bouwdelen, bestaande uit de taken/activiteiten en de gekozen materialen, oftewel, wat moet er gebeuren met de gekozen materialen, bijvoorbeeld het aanbrengen (taak) op 1.05 meter ten opzichte van de onafgewerkte vloer (prestatie-eis van de taak) met de gekozen materialen (schakelmateriaal als artikelen) in de kleur RAL 9016 (alfa numerieke prestatie eis van de bouwstof). Het opstellen van de TS is een taak (een van de) welke is gedacht een competentie te zijn van de functionaris "Bouwspecificatiedeskundige". Het beroepscompetentieprofiel (BCP) is hierop ingericht. Om de TS duidbaar en verifieerbaar te maken worden er vanuit de prestatie eisen, omdat daarin vaak ook de meetmethode is meegenomenom om de prestatie eisen te kunnen testen, veelvuldig verwezen naar (technische) normvoorschriften zoals:


                                              1. Normen;
                                              2. NPR-en;
                                              3. NTR-en;
                                              4. NEN-EN-en;
                                              5. URL-en,
                                              6. BRL-en;
                                              7. NPR-en;
                                              8. RAL-waaier;
                                              9. etc.


                                              Testen die gedaan kunnen worden door of namens de directie bij een UAV 2012 contract of door of namens de aannemer/opdrachtnemer zelf bij systeem gerichte contractbeheersing en kwaliteitsborging.


                                              Testen en toetsen

                                              Testen is het generieke begrip voor praktijk termen als:


                                              1. Keuren;
                                              2. Opnemen;
                                              3. Controleren;
                                              4. Meten;
                                              5. Beproeven;
                                              6. Testen;
                                              7. Audit;
                                              8. Assessment;
                                              9. Simulaties;
                                              10. Reviews;
                                              11. Inspecties.


                                              Testen handelt over het algemeen over de prestatie eisen die opgenomen zijn in de techniche specificaties (TS). Dergelijke handelingen worden vanuit Systems Engineering (SE) verifiëre genoemd. Verificatie, het meten of iets voldoet aan de gestelde prestatie-eisen door de levering van objectief bewijs. Binnen Systems Engineering wordt veelvuldig en op verschillende momenten binnen het procesverloop van een fase, bijvoorbeeld via het proces van Plan, Do, Act en Check (Deming), gecontroleerd of het gevraagde in overeenstemming is met de vooraf opgesteld prestatie-eisen. Met andere woorden, verifiëren is een continu proces.


                                              Toetsen is valideren of het technisch gemaakte voldoen aan de functionele eisen, de doel en doelstellingen. In die zin is opleveren, zijnde de overdracht van verantwoordelijk (niet de eigendomsoverdracht) van een werk, een vorm van valideren, want je mag er toch vanuit gaan dat de verificatie nagenoeg geheel doch minimaal grotendeels positief is uitgepakt. Iets valideren wat negatief is geverifieerd is onlogisch. Validatie gebeurt in navolging van verificatie en maakt dus inzichtelijk in hoeverre het uiteindelijke (te maken en gemaakte) voldoet aan de klantvraag. Validatie is de bevestiging dat aan de functionele eisen voor een specifiek beoogd gebruik of specifiek beoogde toepassing is voldaan.


                                              Om "zwart-wit" denken tegen te gaan, is in het OSS een praktische invulling gegeven aan de verificatie en validatie waarden (status) (zelf bedachte optie) zijnde:


                                              1. --,      Afgekeurd;
                                              2. -+,     Grotendeels afgekeurd;
                                              3. +-,     Grotendeels goedgekeurd;
                                              4. ++,    Goedgekeurd.


                                              Op deze wijze kan men "tussenstanden" genereren in het OSS. Op het eind van een fase is het wel de bedoeling dat "alles" op goedgekeurd staat, zowel de verificatie en de validatie, tenzij er sprake is van:


                                              1. Werkzaamheden die zijn doorgeschoven naar een volgende fase zoals hoveniers- en buitenschilderwerk;
                                              2. Gebreken die ingebruikname niet in de weg staat, thans nadrukkelijk ook gerelateerd aan de Wkb, welke eisen hoger (ingebruikname vergunning) zijn om het in gebruik te mogen nemen dan het UAV 2012 uitgangspunt.


                                              Verificatiematrix

                                              Een verificatiematrix is een gestructureerd document dat wordt gebruikt in projectmanagement en kwaliteitsborging om vereisten te koppelen aan hun bijbehorende verificatiemethoden of tests. Het zorgt ervoor dat elke prestatie eis correct wordt getest en geverifieerd. De matrix omvat meestal:


                                              1. Vereisten; een lijst van alle prestaties-eisen die moeten worden getest, kan desgewenst ook steekproef gewijs;
                                              2. Verificatiemethoden; de testmethoden die worden gebruikt om elke prestatie eis te verifiëren;
                                              3. Status; geeft de status of de verificatie van een prestatie-eis, zoals hiervoor geopperd.


                                              Verificatieplan

                                              Een verificatieplan is een document dat de strategie en aanpak beschrijft voor het verifiëren van de naleving van de aan de technische specificatie gekoppelde prestatie-eisen Het omvat typisch de volgende elementen:



                                              1. Doel; een beschrijving van het doel van de verificatie;

                                              2. Scope; een overzicht van wat er zal worden verifieerd;

                                              3. Verificatie strategie; een beschrijving van de benadering en testmethoden die zullen worden gebruikt om de verificatie uit te voeren;

                                              4. Verantwoordelijkheden; een toewijzing van verantwoordelijkheden voor het uitvoeren van de verificatieactiviteiten, inclusief wie verantwoordelijk is voor het plannen, uitvoeren en rapporteren van de resultaten;

                                              5. Hulpmiddelen en middelen: Een lijst van de benodigde hulpmiddelen, middelen en faciliteiten die nodig zijn voor het uitvoeren van de verificatie;

                                              6. Planning en schema: Een planning van wanneer de verificaties zullen plaatsvinden, inclusief mijlpalen en deadlines.

                                              7. Risicobeoordeling: Een evaluatie van de risico's die gepaard gaan met de verificatieactiviteiten en eventuele plannen voor risicobeheer.

                                              8. Acceptatiecriteria: Specifieke criteria waaraan het product moet voldoen om te worden geaccepteerd als succesvol geverifieerd.


                                              Het verificatieplan dient als een leidraad voor het verifiëren van de prestaties en biedt een gestructureerde aanpak voor het uitvoeren van verificatieactiviteiten gedurende het hele project.


                                              Verificatierapport

                                              Een verificatierapport is een document dat de resultaten van de verificatieactiviteiten samenvat en rapporteert. Het biedt een gedetailleerd overzicht van de uitgevoerde tests, inspecties of andere verificatiemethoden, samen met de bijbehorende bevindingen en conclusies. Typische elementen van een verificatierapport zijn onder meer:


                                              1. Inleiding: Een beschrijving van het doel en de scope van de verificatie, inclusief de te verifiëren items en de gebruikte verificatiemethoden.

                                              2. Verificatieactiviteiten: Een gedetailleerd verslag van de uitgevoerde verificatiemethoden, inclusief de testcases, inspectieresultaten, testomgevingen en andere relevante informatie.

                                              3. Resultaten: Een samenvatting van de resultaten van de verificatieactiviteiten, inclusief geslaagde tests, gevonden problemen of defecten, en eventuele afwijkingen van de verwachte resultaten.

                                              4. Conclusies: Een evaluatie van de verificatie en conclusies over de mate waarin het geteste voldoet;

                                              5. Aanbevelingen: Indien van toepassing, suggesties voor verbetering of correctieve acties op basis van de bevindingen van de verificatie;

                                              6. Bijlagen: Eventuele aanvullende documentatie, zoals gedetailleerde testrapporten, traceerbaarheidsmatrixen, of andere ondersteunende informatie.


                                              Het verificatierapport wordt meestal opgesteld door het verificatieteam of de verantwoordelijke personen en wordt gedeeld met relevante belanghebbenden, zoals het projectmanagement, klanten, of andere betrokken partijen. Het biedt transparantie en traceerbaarheid van de verificatieactiviteiten en vormt een belangrijk onderdeel van het kwaliteitsborgingsproces.


                                              Transponeringstabel

                                              Voor de omzetting van bijvoorbeeld de (Amerikaanse)  Revit begrippen (entiteiten) als Wall etc. naar de Nederlandse NL/SfB, tabel 1, de Elementenmethode Variant- elementen. Zover bekend bij de auteur bestaat deze nog niet. Een eerste stap in deze is de vertaling door of namens BuildingSMART van de IFC 4.3


                                              Het OSS probeert zo zuiver mogelijk aan te houden:


                                              1. SE, de #Breakdown Structures (Bomen);
                                              2. BIM Basis ILS;
                                              3. NL/SfB, niet enkel tabel 1, de Elementenmethode
                                              4. IFC 4.3 van BuildingSMART (Engels);
                                              5. REVIT;
                                              6. De Nederlandse manier van samenwerken in de bouwsector, de bijbehorende contracten en de verwijzing daarin naar (Algemene en soms zelfs soms paritaire) voorwaarden;
                                              7. Etc.


                                              Tijdspanne of termijn

                                              Een tijdspanne is een bepaalde tijdsduur die in beginsel begint en eindigt op vooraf geplande en vaststelbare data en tijdstippen. In terminologie van de UAV 2012 noemen we dit een termijn. Aan een  gebouw/bouwwerk kunnen meerde fasen worden gekoppeld zoals:


                                              1. De gehele levensduur van het object (bouwwerk/gebouw), het aantal jaren zoals bij de bepaling van de MPG.
                                              2. De fasen van een project zoals:
                                                1. Nieuwbouw;
                                                2. Onderhoud;
                                                3. Renovatie.
                                              3. De sub(sub)fase van een project zoals:
                                                1. Ontwerpfase:
                                                  1. SO;
                                                  2. VO;
                                                  3. DO;
                                                  4. TO.
                                                2. Uitvoeringsfase:
                                                  1. Ruwbouw;
                                                  2. Afbouw.
                                                3. Exploitatiefase.


                                              In het OSS kan men zelf een fase en sub fasen aanmaken met een begin en einddatum.


                                              Triple

                                              Een fundamentele eenheid van gegevens die bestaat uit drie componenten:


                                              1. Subject (Onderwerp): Het onderwerp van de verklaring, dat het item beschrijft waarop de verklaring betrekking heeft;
                                              2. Predicate (Predicaat): Het predicaat of de eigenschap die wordt toegepast op het onderwerp en die de relatie beschrijft tussen het onderwerp en het object;
                                              3. Object (Object): Het object van de verklaring, dat de waarde of entiteit vertegenwoordigt waarnaar het onderwerp verwijst of waaraan de eigenschap is toegepast.


                                              Werkmethode

                                              Een werkmethode, techniek, ambacht of werksoort. De geclusterde activiteiten/taken.


                                              Werkpakket

                                              Een onderdeel van het werk wat op zichzelf staand kan worden uitgevoerd, denk bijvoorbeeld aan de fundering, waartoe ook technieken als tijdelijke (bouwplaats) voorzieningswerk (bemaling/damwand), grondwerk en funderingswerk kan behoren. Een werkpakket in de context van projectmanagement bij bouwprojecten is een verzameling gerelateerde taken die zijn gegroepeerd om een specifiek doel te bereiken binnen het gehele project. 


                                              Werksoort

                                              Klassiek wordt de Technische Specificatie, de beschrijving van het werk (UAV 2012 term) in de TO-fase, de vroegere bestek fase, geclassificeerd  naar technieken, ambachten of werksoorten zoals schilderwerk, behangwerk, timmerwerk etc.  Onderaannemingsovereenkomsten zijn vaak hierop gebaseerd. Reden ooit voor deze indeling naar werksoorten was:


                                              1. Dat dan, met name de calculator, de beschrijving van het werk dan leest in de uitvoeringsvolgorde, handig om het project goed te kunnen duiden in het pre-3D tijdperk, waarin de technische installaties achteraf werden aangebracht;
                                              2. dat men, "door het eruit te scheuren", een werksoort hoofdstuk eenvoudiger kon laten uitwerken door een gespecialiseerde onderaannemer vanuit de aannemer gezien.


                                              Werksoort gerichte bestek systematieken zijn/waren:


                                              1. STABU-2;
                                              2. RAW;
                                              3. SRW;
                                              4. SROW.


                                              Thans is de legitimatie om de technische specificatie op te zetten in werksoorten volgens de opvatting van de auteur  achterhaald. Installaties worden immers in de ruwbouwfase al ingevlogen (betonkernactivering) en of de behanger nu behangt of de schilder is iets wat de aannemer zou moeten bepalen en niet op voorhand door of namens de opdrachtgever, tenzij het een TS is voor restauratiewerkzaamheden.


                                              Element gerichte  besteksystematieken zijn/waren:


                                              1. SROW (D);
                                              2. Q&Q.


                                              Object gerichte Specificatie Systematieken kan worden:


                                              1. O2S2 bedacht door Aspectibus.


                                              In het OSS is, daar het gebaseerd is op SE en 3D modelleren, bewust niet gekozen voor een werksoort of element gerichte classificatie als uitgangspunt, maar een objectgerichte. Via een hersortering kan de TS in het OSS omgezet worden naar werksoorten en elementen.


                                              SE ISO 15288

                                              25 deelprocessen

                                              30 processen

                                              Zone

                                              De IFC entiteit "IfcZone" verwijst naar een zone of gebied binnen een gebouw. De attributen/property-sets bevatten zaken over de functie, afmetingen, relaties tot andere zones en andere relevante attributen. Deze informatie is nuttig voor het begrijpen van de ruimtelijke organisatie en functionele indeling van een gebouw, evenals voor analyses zoals energieprestatieberekeningen, ruimteplanning, veiligheidsbeoordelingen en brandcompartimentering.


                                              In het OSS is dit opgenomen in de objectenboom (SBS).


                                              Opnemen in het systeem



                                              De letters MSCW in kolom S0 t/m S8

                                              Het systeem bepaald uiteindelijk de definitieve gewogen score in kolom S9



                                              unsplash